ECLI:NL:CRVB:2004:AO6443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4367 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie- en boetenota's over onkostenvergoedingen in sociale verzekeringswetten

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2004, gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake correctie- en boetenota's over de premiejaren 1995 tot en met 1998. Appellante, vertegenwoordigd door mr. G.J.A. van Dijk, betwist de opgelegde correcties en stelt dat een groot gedeelte van de betalingen aan mevrouw [naam werkneemster] onkostenvergoedingen betreft, waarover geen premies voor sociale werknemersverzekeringswetten hoeven te worden afgedragen. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv).

Tijdens de zitting op 12 februari 2004 was appellante niet aanwezig, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. M.A. Koenders. De Raad overweegt dat er tussen appellante en mevrouw [naam werkneemster] een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat. Volgens de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) moet onder loon alles worden verstaan wat uit een dienstbetrekking wordt genoten, met uitzondering van vergoedingen die strekken tot bestrijding van kosten. Appellante heeft echter niet kunnen aantonen dat de betalingen aan mevrouw [naam werkneemster] voor een groot gedeelte uit onkostenvergoedingen bestonden. De overgelegde stukken, waaronder een overzicht van gemaakte kilometers, zijn onvoldoende om deze stelling te onderbouwen.

De Raad concludeert dat appellante niet is geslaagd in het aannemelijk maken van haar stelling en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/4367 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is mr. G.J.A. van Dijk, rechtshulpverlener te Zeewolde, op bij brief van 1 augustus 2001, aangevuld bij brief van 6 januari 2002, aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam onder dagtekening 26 juni 2001 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft op 8 februari 2002 van verweer gediend.
Desgevraagd heeft mr. van Dijk, voornoemd, op 30 januari 2004 nog nadere stukken in geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 februari 2004, waar voor appellante niemand is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.A. Koenders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft aan appellante opgelegd correctie- en boetenota's over de premiejaren 1995 tot en met 1998 in verband met betalingen aan mevrouw [naam werkneemster]. Appellante is van mening dat een groot gedeelte van deze betalingen betreffen onkostenvergoedingen, waarover geen premies voor sociale werknemersverzekerings-wetten afgedragen behoeven te worden.
Tussen partijen is niet in geding dat er tussen appellante en mevrouw [naam werkneemster] een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat. Ingevolge artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) dient onder loon te worden verstaan al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Een uitzondering hierop wordt onder meer gemaakt in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, van de CSV, waarin is bepaald dat niet tot het loon behoren vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten. Gegeven het uitzonderingskarakter van de bepaling over onkosten ten opzichte van de hoofdregel, ligt het op de weg van degene die een beroep doet op deze bepaling, namelijk appellante, aannemelijk te maken dat deze uitzondering zich voordoet.
Naar het oordeel van de Raad is appellante niet geslaagd in het aannemelijk maken van haar stelling dat een - groot - gedeelte van de aan mevrouw [naam werkneemster] gedane betalingen bestonden uit onkostenvergoedingen. De eerst op 30 januari 2004 overgelegde stukken, bestaande uit een overzicht van gemaakte kilometers en andere kosten, voldoen hiertoe niet. Uit de overgelegde stukken is - nog daargelaten de vraag of deze overzichten zouden kunnen dienen als bewijs van de gestelde onkosten - niet op te maken op welke jaren deze betrekking hebben, waarop de gemaakte kilometers betrekking hadden en zijn ook geen bewijzen overgelegd van de gestelde lunchkosten. Daarnaast overweegt de Raad dat de stukken slechts zien op een beperkt aantal weken en niet aangetoond is dat deze overzichten representatief zijn voor de jaren waarop de nota's zien.
Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Derhalve wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A. Kovács
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen. Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uit-spraak ter post is bezorgd, een beroep-schrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.
MvK23034