ECLI:NL:CRVB:2004:AO6442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4269 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en onduidelijkheid over aangevallen uitspraak

In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juni 2001. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak met het kenmerk AWB 00/4229 CSV, maar de appellant heeft in zijn hoger beroepschrift niet duidelijk aangegeven tegen welke uitspraak het beroep zich richtte. Dit leidde tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroepschrift een duidelijke omschrijving van het besluit moet bevatten waartegen het rechtsmiddel is ingesteld. In dit geval heeft de appellant niet voldaan aan deze eis, omdat de aangevallen uitspraak niet expliciet werd genoemd in het hoger beroepschrift. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn werd duidelijk dat het hoger beroep zich richtte tegen een andere uitspraak dan die welke was meegezonden met het beroepschrift.

De Raad concludeert dat het hoger beroep te laat is ingediend en dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze termijnoverschrijding. Bovendien kon de appellant niet aantonen wat zijn belang was bij het hoger beroep tegen de meegezonden uitspraak, die al ongegrond was verklaard. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en er wordt een griffierecht van € 409,-- opgelegd aan de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de kostenveroordeling.

Uitspraak

01/4269 CSV
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], handelend onder de naam [naam Club], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 11 juni 2001 tussen partijen gegeven uitspraak. Bij het hoger beroepschrift was gevoegd een uitspraak van genoemde rechtbank van deze datum, gegeven in een geschil tussen partijen, met als kenmerk AWB 00/4205 CSV.
De gronden van het hoger beroep zijn door appellant aangevuld bij brief van 18 oktober 2001.
Desgevraagd heeft appellant aan de Raad bij brief van 10 december 2003 medegedeeld dat het ingestelde hoger beroep betrof de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van eveneens 11 juni 2001 met als kenmerk AWB 00/4229 CSV, gewezen tussen partijen.
II. MOTIVERING
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van onderhavig hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vereist dat het bezwaar- of beroepschrift ten minste bevat een omschrijving van het besluit waartegen het rechtsmiddel is ingesteld. Deze bepaling is, gezien artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
In onderhavig geding heeft appellant aan genoemd vereiste voldaan door een afschrift van een tussen partijen gewezen uitspraak mee te zenden met het hoger beroepschrift. In het hoger beroepschrift zelf wordt de aangevallen uitspraak niet expliciet aangegeven, noch worden de gronden genoemd, zodat alleen uit de passage in dat geschrift, dat appellant "bij deze beroep in [stelt] tegen bijgaande uitspraak (…)" een aanwijzing kan worden gevonden tegen welke uitspraak hoger beroep is ingesteld.
Naar het oordeel van de Raad betekent genoemde bepaling dat, wil een hoger beroep binnen de beroepstermijn zijn ingesteld, voor het verstrijken van de termijn duidelijk moet zijn tegen welke uitspraak het beroep zich richt. Nu in dit geding pas na het ver-strijken van de beroepstermijn is gebleken dat het hoger beroep van appellant zich richt tegen een andere uitspraak dan die welke is meegezonden met het hoger beroepschrift, is naar het oordeel van de Raad het hoger beroep tegen die uitspraak te laat ingediend. Niet gesteld of gebleken is dat deze overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is.
Tevens is de Raad van oordeel dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu appellant desgevraagd niet heeft kunnen aangeven wat zijn belang was bij het ingestelde hoger beroep tegen de meegezonden uitspraak AWB 00/4205 CSV. In genoemde uitspraak is het beroep van gedaagde ongegrond verklaard. Ook de Raad is niet kunnen blijken van een belang van appellant bij dit hoger beroep, daarbij mede in overweging nemend dat ook uit de ingediende gronden niet blijkt van een belang.
Het hoger beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 409,-- te worden geheven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 409,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Roeland als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R. Roeland.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
RW173