ECLI:NL:CRVB:2004:AO6395
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Buitenlands paspoort en identificatieplicht onder de Wet op de identificatieplicht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2004, staat de vraag centraal of een buitenlands paspoort kan worden aangemerkt als een document in de zin van artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (WID). De appellant, vertegenwoordigd door A. Breederveld RA, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2001. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) treedt in dit geding op als gedaagde, waarbij ook het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) wordt betrokken. De zitting vond plaats op 29 januari 2004, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar gedaagde zich liet vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
De Raad heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en niet door partijen zijn betwist. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat een buitenlands paspoort geen document is als bedoeld in de WID, indien daaruit niet blijkt van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, omdat niet is aangetoond dat de appellant een document heeft verstrekt dat aan de eisen van de WID voldoet. De Raad merkt op dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijn door gedaagde niet automatisch leidt tot de nietigheid van het besluit, en dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens niet is overschreden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter, met mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, en is openbaar uitgesproken op 18 maart 2004.