ECLI:NL:CRVB:2004:AO5905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5442 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking van het recht op bijstandsuitkering van appellant A. Sekender door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard. De intrekking vond plaats bij besluit van 5 februari 1999, waarbij het recht op uitkering over de periode van 1 mei 1997 tot en met 31 januari 1998 werd ingetrokken. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft gedaagde op 7 mei 1999 de ten onrechte betaalde bijstand van f 20.600,34 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit terugvorderingsbesluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 4 september 2001.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 28 januari 2004 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. W. Boers, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Broeren. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 maart 2004 geoordeeld dat het besluit tot intrekking van het recht op uitkering in rechte onaantastbaar is geworden, omdat er geen bezwaar is gemaakt tegen het eerdere besluit van 5 februari 1999. Hierdoor staat vast dat gedaagde gehouden was de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen.

De Raad heeft vastgesteld dat alle grieven van appellant in hoger beroep niet opwegen tegen de vaststelling dat het recht op uitkering terecht is ingetrokken. Ook zijn er geen dringende redenen aangetoond om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank Arnhem werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

01/5442 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A. Sekender, wonende te Huissen, appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling is de voormalige gemeente Bemmel opgegaan in de huidige gemeente Lingewaard. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Bemmel.
Namens appellant heeft mr. W. Boers, advocaat te Overveen, op de bij het beroepschrift en bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 september 2001, reg.nr. 00/506, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 januari 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Boers en gedaagde door mr. R.J.A. Broeren, werkzaam bij de gemeente Lingewaard.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 5 februari 1999 heeft gedaagde, voorzover hier van belang, het recht op uitkering van appellant ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) over de periode van 1 mei 1997 tot en met 31 januari 1998 ingetrokken. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 mei 1999 heeft gedaagde vervolgens, voorzover hier van belang, de over die periode ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van f 20.600,34 van appellant teruggevorderd.
Bij besluit van 25 januari 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 mei 1999 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen het besluit van 25 januari 2000 - de rechtbank heeft abusievelijk de datum van verzending van het besluit als datum van het besluit aangemerkt - ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij - kort weergegeven - overwogen dat, nu geen bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 5 februari 1999, als rechtens vaststaand moet worden aangenomen dat het recht op uitkering over de in geding zijnde periode terecht is ingetrokken.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen dit oordeel van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak (vgl. onder meer de uitspraak van de Raad van 18 november 2003, gepubliceerd in JB 2004, nr. 31) staat, nu het besluit tot intrekking van het recht op uitkering in rechte onaantastbaar is geworden, vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering op grond van artikel 81, eerste lid (tekst tot en vanaf 1 juli 1997), van de Abw. Gedaagde was dan ook gehouden de aldus ten onrechte aan appellant betaalde bijstand terug te vorderen. Alle in hoger beroep namens appellant aangevoerde grieven stuiten - reeds - hierop af en behoeven daarom geen verdere bespreking.
De hoogte van het teruggevorderde bedrag is als zodanig door appellant niet betwist.
Van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, is de Raad niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg.
TG03032004