ECLI:NL:CRVB:2004:AO5524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/323 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake arbeidsgezondheidskundig onderzoek van rechter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Verzoeker, een rechter verbonden aan de rechtbank 's-Hertogenbosch, had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het bestuur van de rechtbank, gedateerd 4 december 2003, waarin hij werd verplicht een psychiatrisch onderzoek te ondergaan. Verzoeker had zich ziek gemeld en was van mening dat de bedrijfsarts-adviseur, P. Ewals, niet bevoegd was om deze beslissing te nemen, omdat deze op medische gronden was genomen. Hij weigerde de meegezonden machtiging te ondertekenen, omdat hij vreesde dat de verantwoordelijkheden van de behandelende en keurende artsen door elkaar zouden lopen.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen indien er sprake is van onverwijlde spoed. De rechter stelde vast dat er gegronde redenen waren voor de twijfels van verweerder over de goede gezondheidstoestand van verzoeker, en dat de bedrijfsarts-adviseur het noodzakelijk achtte dat er een multidisciplinair onderzoek plaatsvond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid uitoefende niet in strijd was met enige regel van recht.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beslissing van verweerder. De rechter concludeerde dat de bedrijfsarts-adviseur rechtmatig had gehandeld en dat de gevraagde toestemming voor de overdracht van het bedrijfsgeneeskundig dossier niet onjuist was. De voorzieningenrechter vond ook dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke grond was voor zijn vrees dat de bedrijfsarts zonder zijn toestemming medische gegevens zou verstrekken aan verweerder. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.W.M. van Bommel, en de zaak werd behandeld ter zitting op 20 en 23 februari 2004.

Uitspraak

04/323 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het bestuur van de rechtbank 's-Hertogenbosch, verweerder.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen verweerders beslissing van 4 december 2003, nr. PR/578-03/cc/3.00, betreffende een arbeidsgezondheidskundig onderzoek.
Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, strekkende tot schorsing van de werking van die beslissing.
Namens verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 februari 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. V.L.S. van Cruijningen, werkzaam bij Capra, en mr. R. Keurentjes, voorzitter van de sector civiel van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Nadat het onderzoek ter zitting was geschorst naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de behandeling voortgezet ter zitting van
23 februari 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. Van Cruijningen voornoemd.
II. MOTIVERING
1.1. Verzoeker is als rechter verbonden aan de rechtbank 's-Hertogenbosch, doch verricht reeds geruime tijd zijn arbeid niet na een ziekmelding. Bij de beslissing van 4 december 2003 heeft verweerder hem, met toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra), verplicht een psychiatrisch onderzoek te ondergaan. Bij die beslissing is verzoeker tevens gelast een meegezonden machtiging te ondertekenen en aan de betrokken arbodienst door te zenden. Door ondertekening van deze machtiging verleent verzoeker toestemming tot de overdracht van zijn bedrijfsgeneeskundig dossier van Maetis Arbo aan Achmea Arbo en machtigt hij de bedrijfsartsadviseur van Achmea Arbo, P. Ewals, om in het kader van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding inlichtingen in te winnen bij en overleg te plegen met de huisarts en de medisch specialist(en) bij wie hij onder behandeling is (geweest).
1.2. Blijkens het bezwaarschrift stelt verzoeker zich - samengevat - op het standpunt dat de bedrijfsarts-adviseur P. Ewals na gesprekken met hem op 12 en 19 november 2003 heeft besloten achtereenvolgens een cardioloog, een internist en ten slotte eventueel nog een psychiater om hun oordeel te vragen en dat verweerder niet heeft te treden in een beslissing van de bedrijfsarts die deze op medische gronden heeft genomen. Verzoeker wenst de hem toegezonden machtiging niet voor akkoord te ondertekenen omdat hij wil voorkomen dat de verschillende en gescheiden verantwoordelijkheden van enerzijds de behandelende en anderzijds de keurende artsen in elkaar gaan overlopen.
2. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.1. Ingevolge artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien tegen een beslissing, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de Centrale Raad van Beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij komt in een geval als het onderhavige mede de vraag in beeld of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de (gehandhaafde) beslissing van 4 december 2003 bij toetsing in rechte niet in stand zal blijven. Voorzover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het partijen verdeeld houdende geschil, heeft dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in een over dat geschil te voeren bodemprocedure.
2.2. Verweerder is op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Brra bevoegd verzoeker te verplichten zich aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te onderwerpen, indien hij gegronde redenen heeft om te twijfelen aan diens goede gezondheidstoestand. Volgens de rechtspraak van de Raad dient onder een arbeidsgezondheidskundig onderzoek mede te worden begrepen een door de bedrijfsarts aan een andere deskundige uitbesteed onderzoek. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de voorzieningenrechter als vaststaand aan dat de bedrijfsartsadviseur Ewals het, met het oog op het vaststellen van de medische beperkingen en arbeidsmogelijkheden van verzoeker, noodzakelijk acht dat er een multidisciplinair onderzoek plaatsvindt door een internist, een cardioloog en een psychiater. Anders dan verzoeker stelt, heeft de bedrijfsarts het doen plaatsvinden van een psychiatrisch onderzoek niet (mede) afhankelijk gesteld van de bevindingen van de internist en cardioloog. Reeds hieruit volgt dat er voor verweerder redelijkerwijs voldoende aanleiding was om te twijfelen aan de goede (geestelijke) gezondheidstoestand van verzoeker, zodat hij bevoegd was verzoeker te verplichten bedoeld psychiatrisch onderzoek te ondergaan.
2.3. De voorzieningenrechter kan de wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid uitoefent niet in strijd achten met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de bedrijfsartsadviseur verweerder weliswaar aanvankelijk heeft voorgesteld om te starten met de expertise door de internist en de cardioloog en pas in tweede instantie het onderzoek door een psychiater te doen plaatsvinden, doch toen bleek dat verweerder zich niet kon verenigen met dit voorstel en met het oog op een spoedige rapportage door de drie betrokken specialisten de bedrijfsarts verzocht het daarheen te leiden dat verzoeker onverwijld zou worden opgeroepen voor een psychiatrisch onderzoek, heeft de bedrijfsarts zich achter dat standpunt van verweerder geschaard.
2.4. De voorzieningenrechter acht voorts het oordeel van verweerder dat het voor een doelmatige uitvoering van de ziekteverzuimbegeleiding noodzakelijk is dat de bedrijfsartsadviseur Ewals beschikt over het bedrijfsgeneeskundig dossier van zijn voorganger, niet onjuist. In de omstandigheid dat verzoeker vreest dat deze bedrijfsarts zich laat beïnvloeden door de medische oordelen van zijn voorganger ziet de voorzieningenrechter geen grond de door verweerder verlangde toestemming tot overdracht van het bedrijfsgeneeskundig dossier te weigeren.
2.5. Het komt de voorzieningenrechter eveneens niet onjuist voor dat verweerder het, met het oog op een doelmatige uitvoering van de ziekteverzuimbegeleiding, evenzeer noodzakelijk acht dat verzoeker de bedrijfsarts-adviseur machtigt tot het inwinnen van inlichtingen bij en het plegen van overleg met de huisarts en medisch specialist(en) bij wie verzoeker onder behandeling is (geweest). Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een redelijke grond bestaat voor zijn vrees dat de bedrijfsarts zonder zijn toestemming medische gegevens over hem zal verstrekken aan verweerder. Opgemerkt wordt dat de bedrijfsarts, die onderworpen is aan tuchtrecht, zich behoort te beperken tot het geven van arbeidsgezondheidskundig advies.
3. Op grond van het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van Bommel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A.W.M. van Bommel.
JvS
103
Q