ECLI:NL:CRVB:2004:AO5500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6425 NABW, 02/6426 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsverzoeken voor weegkosten door gemeente Weert

In deze zaak hebben appellanten, beiden wonende te Weert, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin hun verzoeken om bijstand voor gemaakte weegkosten werden afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 januari 2004, waarbij appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun juridisch adviseur J.M.A. Klaus. De gemeente Weert, als gedaagde, heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente op 13 november 2001 afwijzend heeft beslist op de verzoeken van appellanten om bijstand voor weegkosten van f 5,- per weging, omdat niet was aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank had de beroepen van appellanten tegen de besluiten van 9 april 2002 ongegrond verklaard. Appellanten voerden aan dat zij met een verklaring van hun afnemer, een handelaar in oud ijzer, voldoende bewijs hadden geleverd voor de gemaakte kosten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten inderdaad voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij weegkosten hadden gemaakt. De verklaring van de handelaar werd als geloofwaardig beschouwd, en de Raad concludeerde dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat de kosten niet waren aangetoond. De Raad vernietigde de besluiten van 9 april 2002 en oordeelde dat de gemeente nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die op € 1.288,-- werden begroot, en moest de gemeente het griffierecht van € 82,-- vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E KA M E R
02/6425 NABW
02/6426 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten heeft J.M.A. Klaus van het Juridisch Adviesbureau Klaus te Nederweert op bij aanvullend beroepschrift gegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Roermond op 18 november 2002 gewezen uitspraak, reg.nr. 02/462 + 02/463 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad zijn namens appellanten enige stukken in het geding gebracht.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 27 januari 2004. Daar zijn appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door J.M.A. Klaus, voornoemd, terwijl gedaagde - zoals aangekondigd - zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellanten als eisers zijn aangeduid en gedaagde als verweerder - ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
"De aan eisers toegekende bijstand is met ingang van 1 februari 1997 hervat onder daarbij gestelde voorwaarden. Voor zover eisers inkomsten genieten uit handel in oude metalen, moeten zij zogenoemde weegbonnen overleggen. Op grond van de op die bonnen vermelde bedragen -onder aftrek van f 0.03 per kg.- worden hun respectieve bijstandsuitkeringen gekort. Onder meer door eiser [appellant 1], niet door eiser [appellant 2], is tegen desbetreffende besluiten bezwaar gemaakt. Bij de behandeling van de beroepen tegen ongegrondverklaringen van de bezwaren ingediend gericht tegen de aan de uitkeringen verbonden voorwaarden ter zitting van de rechtbank op 24 augustus 2001, is door verweerders vertegenwoordiger gesteld dat het nimmer de bedoeling is geweest om de weegkosten voor rekening van betrokkenen te laten als verwervingskosten.
De rechtbank heeft de beroepen tegen verweerders ongegrondverklaringen bij uit-spraak van 5 oktober 2001 voor zover het betreft de aan de bijstand verbonden voorwaarden, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is hoger beroep ingesteld voor zover het betreft de daarbij beoordeelde beslissingen omtrent beëindiging en terugvordering van bijstand.
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 24 augustus 2001 hebben eisers bij brieven van
31 augustus 2001 aan verweerder verzocht als-nog in aanmerking te worden gebracht in de nagenoeg dagelijks terugkerende kosten van f 5,-- per weging, die zij in de periode van 1 februari 1997 tot en met 31 juli 2001 hebben gemaakt, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente.".
Bij besluiten van 13 november 2001 heeft gedaagde afwijzend beslist op de verzoeken van appellanten om bijstand voor de in de periode van 1 februari 1997 tot en met 31 juli 2001 gemaakte weegkosten van f 5,- per weging op de grond dat niet is aangetoond, noch aannemelijk gemaakt dat de gestelde weegkosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft gedaagde bij brief van 8 februari 2002 appellanten (nogmaals) in de gelegenheid gesteld te bewijzen dan wel in voldoende mate aannemelijk te maken dat daadwerkelijk de gestelde weegkosten zijn voldaan. Gedaagde heeft te kennen gegeven daarbij te denken "aan een verklaring, afgegeven door de exploitanten van de weegbrug, waaruit blijkt hoeveel weegkosten door de individuele handelaar in oude metalen zijn voldaan gedurende de periode, waarop de in het geding zijnde bezwaarschriften betrekking hebben." Nadat appellanten een - ongedateerde - verklaring van [naam h[naam opkoper], handelaar in oud ijzer en non-ferro-metalen, alsmede exploitant van een weegbrug te [vestigingsplaats], hadden overgelegd, zijn de bezwaren bij (gelijkluidende) besluiten van
9 april 2002, verzonden op 16 april 2002, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer de beroepen van appellanten tegen de besluiten van 9 april 2002 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen die uitspraak gekeerd uitsluitend voorzover hun beroepen tegen de besluiten van 9 april 2002 ongegrond zijn verklaard. Appellanten hebben - in hoofdzaak - aangevoerd dat zij middels de verklaring van hun afnemer, [naam opkoper], genoegzaam hebben aangetoond dat de onderwerpelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het geding spitst zich toe op de vraag of appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in verband met de weging van hun handelswaren daadwerkelijk weegkosten hebben moeten maken.
De Raad leidt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting het volgende af. Appellanten handelden ten tijde in geding in oud ijzer en schroot. De ingezamelde handelswaren werden door appellanten aan diverse opkopers te koop aangeboden, ten tijde in geding met name aan [naam opkoper], voornoemd, en [naam handelaar], handelaar te [vestigingsplaats]. Ter vaststelling van de opbrengst werden deze handelswaren door de opkopers met behulp van een weegbrug gewogen. Na de weging ontvingen appellanten zogenoemde weegbriefjes, waarop het netto gewicht van deze waren werd vermeld. Aan de hand van deze weegbriefjes berekende gedaagde vervolgens de met deze handel verkregen inkomsten ter vaststelling van het recht op (aanvullende) bijstand. Voor appellant [appellant 1] gaat het daarbij om een aantal van 664 weegbriefjes; voor appellant
[appellant 2] om 277 weegbriefjes. Ter adstructie hebben appellanten in hoger beroep vijf kopieën van weegbriefjes van door [naam opkoper] in 1998 gedane wegingen,
in het geding gebracht.
Aan de hiervoor vermelde, in bezwaar overgelegde, door [naam opkoper] getekende verklaring wordt het volgende ontleend:
"In de uitoefening van mijn bedrijf koop ik, reeds vanaf 1994, dagelijks de door mijn klanten ingezamelde ferro en non ferro metalen tot de opslag en verhandeling waarvan mij door het College van B&W der gemeente [vestigingsplaats] een vergunning als bedoeld in de Wet Milieubeheer is verleend.
Alvorens de aan mijn bedrijf te leveren zaken gelost kunnen worden dient te allen tijde de weging daarvan plaats te vinden waartoe zich, onmiddellijk bij de ingang op mijn terrein, een daartoe geëigende weegbrug bevindt.
Het is mijn leveranciers bekend dat zij van deze weegbrug gebruik moeten maken tegen een vastgestelde vergoeding van een bedrag groot f 5,00 per weging en dat dit bedrag vervolgens wordt verrekend met het aan hen uitbetaalde bedrag dat zij ont-vangen voor de door hen aan mij geleverde oude metalen.
Eenieder die weegbonnen afkomstig van mijn bedrijf overlegt heeft voor deze weging dus per bon het hiervoor genoemde bedrag groot f 5,00 dienen te betalen.".
De Raad heeft geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. Naar het oordeel van de Raad blijkt hieruit zonder meer dat ten tijde hier in geding de aan [naam opkoper] aangeboden handelswaren te allen tijde dienden te worden gewogen op de door [naam opkoper] geëxploiteerde weegbrug en dat daaraan kosten waren verbonden van
f 5,-- per weging. Voorts blijkt uit deze verklaring dat deze kosten direct verrekend werden met de opbrengst van de geleverde waren. Daaraan doet niet af dat deze verrekening niet op de weegbriefjes werd vermeld aangezien [naam opkoper] verklaard heeft dat een ieder die een weegbon van zijn bedrijf overlegt daarvoor per bon een bedrag van f 5,-- heeft moeten betalen.
Anders dan gedaagde is de Raad van oordeel dat appellanten met de verklaring van. [naam opkoper] hebben voldaan aan het door gedaagde bij brief van 8 februari 2002 gedane verzoek en dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten tijde hier in geding met betrekking tot hetgeen zij [naam opkoper] aan oud ijzer en schroot te koop hebben aangeboden per overgelegde bon weegkosten hebben gemaakt van f 5,-- per weging, welke kosten geheel voor hun rekening zijn gebleven.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat gedaagde zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellanten ten tijde in geding niet hebben aangetoond, noch aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk weegkosten hebben gemaakt. Derhalve berusten de besluiten van 9 april 2002, voor zover de afwijzing van de aanvraag betreft de aan [naam opkoper] in de periode van 1 februari 1997 tot en met 31 juli 2001 voldane weegkosten, op een onjuiste feitelijke grondslag en komen deze besluiten wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Daaruit volgt dat, met vernietiging van de aangevallen uitspraak voor- zover aangevochten, de beroepen gegrond dienen te worden verklaard en dat de besluiten van 9 april 2002 dienen te worden vernietigd. De Raad
zal voorts bepalen dat gedaagde met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten op de tegen de besluiten van
13 november 2001 gemaakte bezwaren dient te nemen.
Omdat thans nog niet vaststaat hoe de nieuwe besluiten op bezwaar zullen (dienen) te luiden, ligt het thans niet op de weg van de Raad om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, zoals namens appellanten is verzocht. Gedaagde zal bij het nemen van dat besluit tevens aandacht moeten besteden aan de vraag of er termen zijn om renteschade te vergoeden.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en eenzelfde bedrag in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van 9 april 2002 gegrond;
Vernietigt de besluiten van 9 april 2002;
Bepaalt dat gedaagde nieuwe besluiten op de tegen de besluiten van 13 november 2001 gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Weert;
Bepaalt dat de gemeente Weert aan appellanten het betaalde griffierecht in hoger beroep van in totaal € 82,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2004.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M.C.M. Hamer.