ECLI:NL:CRVB:2004:AO5468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5760 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor advocaatkosten in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft appellant, wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 november 2002. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor advocaatkosten. Appellant had op 22 augustus 2001 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die door zijn advocaat, mr. W.J.J.M. Onland, in rekening waren gebracht. Deze kosten waren gerelateerd aan een advies over het instellen van verzet tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen, waarin zijn beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht.

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde in deze zaak, had de aanvraag op 7 november 2001 afgewezen. De reden hiervoor was dat de kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt volgens artikel 39, eerste lid, van de Abw. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 februari 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit oordeel, stellende dat appellant zich had kunnen wenden tot het Bureau Rechtshulp voor gratis advies, waardoor de kosten van juridische advisering niet noodzakelijk waren.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld op 27 januari 2004. Appellant was aanwezig, maar gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad concludeerde dat de kosten van juridische advisering geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/5760 NABW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zutphen op 8 november 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 02/358 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 januari 2004, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Op 22 augustus 2001 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor hem door advocaat mr. W.J.J.M. Onland in rekening gebrachte kosten. Deze kosten betreffen een door mr. Onland uitgebracht advies omtrent het instellen van verzet tegen twee uitspraken van de rechtbank Zutphen, waarbij beroepen van appellant in verband met het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Gedaagde heeft bij besluit van 7 november 2001 de aanvraag van 22 augustus 2001 afgewezen op de grond dat de kosten waarvoor bijstand is gevraagd niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Het tegen het besluit van 7 november 2001 gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 februari 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen het besluit van 12 februari 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en gedaagde als verweerder is aangeduid:
"Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de onderhavige kosten van juridische advisering niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat eiser zich had kunnen wenden tot het Bureau Rechtshulp te Doetinchem of Zutphen, waar hij gratis advies had kunnen krijgen.
De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onjuist. Gelet op de aard van de kwestie waarover eiser - blijkens de inhoud van het schriftelijke advies van mr. Onland, dat zich onder de gedingstukken bevindt - advies heeft gevraagd, valt niet in te zien dat hij zich daarvoor niet tot het Bureau Rechtshulp had kunnen wenden.".
De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
Dit betekent dat de onderhavige kosten geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.