ECLI:NL:CRVB:2004:AO5468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor advocaatkosten in het kader van de Algemene bijstandswet
In deze zaak heeft appellant, wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 november 2002. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het ging om de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor advocaatkosten. Appellant had op 22 augustus 2001 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die door zijn advocaat, mr. W.J.J.M. Onland, in rekening waren gebracht. Deze kosten waren gerelateerd aan een advies over het instellen van verzet tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen, waarin zijn beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht.
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde in deze zaak, had de aanvraag op 7 november 2001 afgewezen. De reden hiervoor was dat de kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt volgens artikel 39, eerste lid, van de Abw. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 februari 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit oordeel, stellende dat appellant zich had kunnen wenden tot het Bureau Rechtshulp voor gratis advies, waardoor de kosten van juridische advisering niet noodzakelijk waren.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld op 27 januari 2004. Appellant was aanwezig, maar gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad concludeerde dat de kosten van juridische advisering geen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.