ECLI:NL:CRVB:2004:AO5441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1845 NABW, 03/2923 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand voor opslagkosten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen met betrekking tot zijn aanvragen voor bijzondere bijstand voor opslagkosten. De aanvragen betroffen de perioden van 28 maart 2001 tot 28 juni 2001 en van 28 juni 2001 tot 28 september 2001. De gemeente Winterswijk, als gedaagde, had deze aanvragen afgewezen, wat appellant niet kon accepteren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 januari 2004 behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was, terwijl de gemeente zich niet vertegenwoordigde.

De Raad heeft in zijn overwegingen gekeken naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 28 oktober 2003, waarin werd geoordeeld dat er geen noodzaak meer bestond voor het opslaan van de inboedel van appellant na zijn verhuizing. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor opslag niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt volgens artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). De Raad heeft geconcludeerd dat de aanvragen van appellant voor bijzondere bijstand voor opslagkosten niet voldoen aan de criteria voor noodzakelijke kosten, en heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 2 maart 2004, en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Zutphen, voor zover deze zijn aangevochten. De zaak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend, en de noodzaak voor aanvragers om aan te tonen dat de kosten noodzakelijk zijn.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/1845 NABW
03/2923 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op bij aanvullende beroepschriften aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Zutphen op 14 maart 2002 en 16 juni 2003 tussen partijen gewezen uitspraken, reg.nrs. 01/1312, 01/1471 en 01/1458 NABW waarnaar hierbij wordt verwezen.
Appellant heeft in beide zaken de gronden van zijn hoger beroep nader toegelicht en nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 27 januari 2004, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de stukken de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 juli 1997 is de woning van appellant te Ruurlo ontruimd ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak. Vanaf de ontruimingsdatum is de inboedel opgeslagen bij de gemeentelijke werf en vervolgens per 1 januari 1998 bij de firma Waaijenberg verhuizers b.v. te Ede. Aan appellant is bijzondere bijstand verleend voor de opslagkosten over de periode van
1 juli 1997 tot 1 april 1998, laatstelijk onder mededeling dat appellant actief naar woonruimte diende te zoeken en dat na
1 april 1998 geen verdere bijzondere bijstand voor opslagkosten verstrekt zou worden. Per 1 november 1999 is appellant verhuisd naar een woning te Winterswijk. Op door appellant ingediende aanvragen voor bijzondere bijstand voor opslagkosten is telkenmale afwijzend beslist.
In zijn uitspraak van 28 oktober 2003, nr. 01/4772 NABW, betrekking hebbende op een aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor opslagkosten over de periode van 28 september 2000 tot 28 december 2000, heeft de Raad geoordeeld, dat in beginsel vanaf de datum van de verhuizing van appellant geen noodzaak meer bestond de inboedel op te slaan, zodat de opslagkosten vanaf die datum niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten.
Thans zijn aan de orde de door appellant ingediende aanvragen van 1 mei 2001 en 9 augustus 2001 ter voorziening in de opslagkosten over de perioden van 28 maart 2001 tot 28 juni 2001 respectievelijk van 28 juni 2001 tot 28 september 2001. Bij besluiten van 16 mei 2001 en 16 augustus 2001 heeft gedaagde deze aanvragen afgewezen.
Gedaagde heeft de bezwaren van appellant tegen deze besluiten bij besluiten van 2 oktober 2001 en 15 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraken zijn de beroepen tegen de besluiten van 2 oktober 2001 en 15 november 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraken gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
In het kader van de aanvragen om bijzondere bijstand staat eerst ter beoordeling of de kosten waarvoor bijstand is gevraagd noodzakelijk gemaakte kosten zijn.
Onder verwijzing naar de hieromtrent in zijn hiervoor genoemde uitspraak van 28 oktober 2003 gegeven overwegingen, is de Raad ook omtrent de opslagkosten voor de thans in geding zijnde perioden van oordeel dat deze kosten niet aan te merken zijn als noodzakelijk gemaakte kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak reg. nr. 01/1458 NABW;
Bevestigt de aangevallen uitspraak reg. nrs. 01/1312 en 01/1471 voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
GdJ
62