ECLI:NL:CRVB:2004:AO5384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de afwijzing van een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage. Appellant had op 30 november 1999 een aanvraag ingediend voor bijstand over de periode van 6 september 1994 tot en met 1 maart 1995. Deze aanvraag werd door gedaagde afgewezen op 3 december 1999, waarna appellant bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 31 maart 2000 ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht konden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en op 9 maart 2004 uitspraak gedaan. De Raad heeft de overwegingen van gedaagde onderschreven en vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van de regels rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had overwogen dat het de eigen verantwoordelijkheid van de bijstandsbehoevende is om tijdig een aanvraag in te dienen, en dat er slechts in bijzondere gevallen van deze regel kan worden afgeweken.
De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in verzuim had kunnen zijn met zijn aanvraag. De omstandigheid dat de Raad eerder had geoordeeld dat appellant recht had op bijstand vanaf 2 maart 1995, had geen invloed op de beoordeling van de aanvraag van 30 november 1999. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van gedaagde.