ECLI:NL:CRVB:2004:AO5331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3080 NABW + 04/349 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand in de vorm van borgtocht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen die zijn verstrekt in de vorm van borgtocht. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante, die in 1995 bijstand in de vorm van borgtocht heeft ontvangen voor een lening bij de Kredietbank Midden Langstraat. Op 8 september 1999 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk besloten tot terugvordering van de kosten van bijstand, omdat zij als borg waren aangesproken door de Kredietbank. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

De Raad overweegt dat het bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet betekent dat de eerdere afwijzing niet meer geldt. Appellante heeft aangevoerd dat haar woonwagen was uitgebrand en dat zij geen verzekering had voor de inboedel, maar de Raad oordeelt dat deze omstandigheden al bekend waren bij de eerdere aanvraag en dus geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden vormen. De Raad bevestigt dat de terugvordering op basis van artikel 83, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) terecht is, omdat appellante in gebreke is gebleven bij het voldoen van haar terugbetalingsverplichting aan de Kredietbank.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen dringende redenen aangetoond op basis waarvan het College van burgemeester en wethouders van terugvordering had kunnen afzien. De Raad wijst erop dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag niet in geschil is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

01/3080 NABW
04/349 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellante heeft mr. M. Timmermans, advocaat te Tilburg, op de bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 24 april 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nrs. 00/316 en 00/1968, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 20 januari 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Timmermans, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.W. van Oorschot, werkzaam bij de gemeente Oisterwijk.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 26 april 1995 heeft gedaagde aan appellante, voorzover hier van belang, bijstand in de vorm van borgtocht verstrekt tot een bedrag van f 5.000,-- in verband met een lening bij de Kredietbank Midden Langstraat voor de aanschaf van huisraad. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel ingediend.
Op 8 september 1999 heeft gedaagde een besluit genomen dat, voorzover hier van belang, het volgende inhoudt:
" We hebben besloten tot terugvordering over te gaan van kosten van bijstand die wij gemaakt hebben. Het gaat om een bedrag van f 2.418,67.
Wij vorderen dit bedrag van u terug omdat wij door de Kredietbank Midden Langstraat zijn aangesproken als borg voor een lening die de Kredietbank in 1995 aan u verstrekt heeft. Op grond van artikel 83 lid 2 Algemene bijstandswet vorderen wij het bedrag dat wij aan de Kredietbank hebben betaald van u terug.".
Bij besluit van 13 januari 2000 heeft gedaagde het tegen het besluit van 8 september 1999 namens appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
In het bezwaarschrift heeft appellante onder meer gesteld dat vanwege bijzondere omstandigheden aan haar destijds in plaats van een lening, bijzondere bijstand had moeten worden verstrekt. Gedaagde, die dit heeft opgevat als verzoek om herziening van het besluit van 26 april 1995, heeft bij afzonderlijk besluit van 13 januari 2000 dit verzoek afgewezen op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Verder heeft gedaagde overwogen dat het besluit van 26 april 1995 niet evident onjuist is.
Bij besluit van 3 oktober 2000 heeft gedaagde het namens appellante tegen laatstgenoemd besluit van 13 januari 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de tegen de besluiten op bezwaar van
13 januari 2000 en 3 oktober 2000 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
Met betrekking tot de herhaalde aanvraag
De Raad stelt voorop dat gedaagde in het besluit van 3 oktober 2000 mede heeft uiteengezet dat aan appellante destijds terecht geen bijstand om niet is verstrekt. De Raad leidt hieruit af dat gedaagde niet met een enkele verwijzing naar het besluit van 26 april 1995 heeft willen volstaan, doch de zaak (mede) op inhoudelijke gronden heeft beoordeeld.
Het bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere (gedeeltelijke) afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van haar als zodanig opgevatte herhaalde aanvraag heeft appellante erop gewezen dat haar woonwagen destijds volledig was uitgebrand en dat zij voor de inboedel geen verzekering had kunnen afsluiten. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, reeds omdat deze omstandigheden al bekend waren bij de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 26 april 1995. Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen van de zijde van appellante is aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 december 2003, 02/2054 AW, wijst de Raad er ten slotte op dat (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit als zodanig geen beslissende rol meer speelt.
Met betrekking tot de terugvordering
Ingevolge artikel 83, tweede lid, van de Abw worden kosten van bijstand voortvloeiende uit gestelde borgtocht van de hoofdschuldenaar teruggevorderd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat gedaagde aan appellante bijstand in de vorm van borgtocht heeft verstrekt. Verder staat vast dat gedaagde door de Kredietbank Midden Langstraat is aangesproken als borg voor een lening die de Kredietbank in 1995 aan appellante heeft verstrekt. Niet in geschil is dat appellante in gebreke is gebleven aan haar terugbetalingsverplichting jegens de Kredietbank te voldoen.
Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 83, tweede lid, van de Abw. De hoogte van het bedrag waarvoor appellante is aangesproken is niet in geschil. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde geheel of ten dele van terugvordering kon afzien is niet gebleken.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank de beroepen terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) P.C. de Wit.
AP102