ECLI:NL:CRVB:2004:AO4835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld. De appellant, die sinds 1978 uitkeringen ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had in 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van het Uwv dat een korting van 20% op zijn voorschotten in het kader van de Werkloosheidswet (WW) oplegde. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk was, omdat het geen gronden van bezwaar bevatte. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift, hoewel summier, wel degelijk een motivering bevatte waarom appellant vond dat het besluit niet in stand kon blijven. De Raad benadrukte dat de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift niet had mogen koppelen aan de inhoudelijke gronden van het bezwaar. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Groningen voor verdere behandeling.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 35,-- werden begroot. Ook werd bepaald dat het Uwv het door appellant in beide instanties gestorte recht van in totaal € 109,23 diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 3 februari 2004 door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.