ECLI:NL:CRVB:2004:AO4190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1529 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiebeschrijving en -waardering van projectleider technische dienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, werkzaam als projectleider technische dienst, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 2 januari 2002, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Raad van Bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam ongegrond werd verklaard. Dit besluit betrof de functiebeschrijving en -waardering van zijn functie, die door gedaagde was vastgesteld op basis van de in het kader van artikel 5 (oud) van het BBRA 1984 ontwikkelde methode van de beredeneerde vergelijking. Appellant is van mening dat de functiebeschrijving onvoldoende recht doet aan de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van zijn functie, en dat hij in een hogere niveaugroep ingedeeld zou moeten worden.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de door appellant aangevoerde aspecten van niveau bepalende aard zijn, maar dat deze slechts indicatieve betekenis hebben. De Raad stelt vast dat de indeling in hoofdgroep IV in hoger beroep niet meer in geschil is, maar dat appellant blijft volhouden dat zijn functie in niveaugroep IV e moet worden ingedeeld. De Raad benadrukt dat de rechterlijke toetsing van functiewaarderingen terughoudend dient te zijn en dat een waardering pas kan worden vernietigd als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeert de Raad dat de beslissing van gedaagde om de functie van appellant in te delen in niveaugroep IV d niet onhoudbaar is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2004.

Uitspraak

02/1529 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van Bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2002, nr. AW 0/1058, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 januari 2004, waar appellant in persoon is verschenen met bijstand van
mr. P.T.M. de Haan, advocaat te Rotterdam. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3], allen werkzaam bij het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam in de functie van projectleider technische dienst. In het kader daarvan werkt hij mee aan het realiseren van projecten op het gebied van functionele aanpassingen en groot onderhoud aan gebouwen en technische voorzieningen.
1.2. Bij primair besluit van 5 maart 1998 heeft gedaagde de beschrijving van de door appellant vervulde functie vastgesteld en deze functie met toepassing van de in het kader van artikel 5 (oud) van het BBRA 1984 door het toenmalige Ministerie van Binnenlandse Zaken ontwikkelde methode van de beredeneerde vergelijking gewaardeerd. Deze waardering leidde tot een indeling in hoofdgroep IV, niveaugroep d, overeenkomende met salarisschaal 9.
1.3. Nadat een eerder besluit waarbij het bezwaar ongegrond was verklaard door de rechtbank was vernietigd, heeft gedaagde de functiebeschrijving en -waardering gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit van 3 april 2001.
2. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep ten aanzien van de functiebeschrijving zijn stelling herhaald dat daarin de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de functie onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht.
4. De Raad overweegt daaromtrent dat de door appellant bedoelde aspecten van niveau- bepalende aard zijn. In lijn met zijn uitspraak van 1 juli 1999, TAR 1999, 125, merkt de Raad op dat deze elementen niet meer dan een indicatieve betekenis hebben. Deze niveaubepalende aspecten spelen eerst een rol van betekenis bij de waardering waarbij de functiezwaarte definitief wordt bepaald. De functiebeschrijving is derhalve door de rechtbank terecht in stand gelaten.
5. Met betrekking tot de functiewaardering merkt de Raad allereerst op dat de indeling in hoofdgroep IV in hoger beroep niet meer in geschil is. Appellant handhaaft evenwel de grief dat de door hem vervulde functie in niveaugroep IV e dient te worden ingedeeld, hetgeen bezoldiging volgens salarisschaal 10 als gevolg zou hebben. Aan deze grief heeft appellant de opvatting ten grondslag gelegd dat sprake is van de functieverzwarende kenmerken: het coördinerend en sturend optreden in multidisciplinair verband bij complexe nieuwbouwprojecten en/of grootschalige renovatieprojecten en het overwinnen van weerstanden en tegengestelde belangen bij andere disciplines door onderhandelingen en compromissen. Als voorbeeld van een dergelijk project waarbij hij betrokken is geweest noemt appellant de renovatie van diverse operatiekamers. Tevens wijst appellant op de waardering van de functie projectleider bureau bouwzaken, welke functie volgens appellant vergelijkbaar is met de door hem vervulde functie, maar is ingedeeld in salarisschaal 11.
5.1. De Raad stelt evenals de rechtbank voorop dat de rechterlijke toetsing van een besluit tot functiewaardering een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de waardering kan worden overgegaan als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere, hogere, waardering op zichzelf verdedigbaar is.
5.2. Gelet op de algemene karakteristieken van de niveaugroepen IV d en IV e alsmede de kenmerken van deze niveaugroepen in de reeks Bouw, welke reeks als referentiekader is genomen door de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering en waarop ook partijen wijzen, oordeelt de Raad als volgt.
5.3. In aanmerking genomen de algemene karakteristieken gaat het in niveaugroep IV d om het werken volgens opdrachten met een grote mate van zelfstandigheid, in multidisciplinair verband en in het kader van complexe trajecten. Het zelfstandig handelen geschiedt binnen vaststaande kaders met een vrij nauwkeurige verantwoordings- of rapporteringsplicht.
5.4. Bij niveaugroep IV e is blijkens de algemene karakteristieken sprake van een duidelijke verzwaring van één of enkele aspecten ten opzichte van groep IV d, bijvoorbeeld op het vlak van leidinggeven, gecompliceerdheid van te behandelen aangelegenheden en de aard van tegenstellingen of weerstanden welke worden ontmoet. In de reeks Bouw wordt bij groep IV e een aantal functieverzwarende kenmerken genoemd, waaronder de in 5. vermelde kenmerken, die volgens appellant in geval van de door hem vervulde functie aan de orde zijn.
5.5. Gedaagde neemt het standpunt in dat de door appellant bedoelde kenmerken op een dermate zelfstandige positie in de organisatie en gecompliceerdheid van te behandelen aangelegenheden duiden dat ze het niveau van appellants functie van projectleider technische dienst overstijgen. Hieraan legt gedaagde ten grondslag dat de organisatorische en hiërarchische inbedding van deze functie met zich brengt dat daarbij geen sprake kan zijn van een coördinerende en sturende taak in multidisciplinair verband bij grootschalige projecten. Zo was het in 5. genoemde projectrenovatie operatiekamers weliswaar grootschalig, maar appellant gaf niet zelfstandig vorm en richting aan dit project. Zo was appellant wel lid maar geen voorzitter van de stuurgroep in dit project. De contacten met andere disciplines gaan volgens gedaagde niet verder dan het geven van advies en informatie.
5.6. De Raad stelt vast dat het door gedaagde geschetste beeld overeenkomt met de beschrijving van de functie van projectleider technische dienst. Uit die beschrijving volgt dat bij het meewerken aan het realiseren van projecten voortdurend sprake is van aansturing door en terugkoppeling naar het hoofd projecten (een functie, die werd waargenomen door het hoofd technische dienst). Voorts bevat de functiebeschrijving geen taken waarbij weerstanden en tegengestelde belangen (bij andere disciplines) moeten worden overwonnen door onderhandelingen en compromissen.
5.7. Ten aanzien van de functie van projectleider bureau bouwzaken merkt de Raad op dat deze functie alleen al qua hiërarchische inbedding verschilt van de functie van projectleider technische dienst. Dit maakt dat de Raad evenmin als de rechtbank aanleiding ziet de grief van appellant dat sprake is van vergelijkbare functies te volgen.
5.8. Het vorenstaande betekent dat de beslissing van gedaagde om de door appellant vervulde functie in te delen in niveaugroep IV d niet onhoudbaar is.
6. De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit stand houdt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) I.D. Veldman.