ECLI:NL:CRVB:2004:AO3594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3795 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van correctienota's en boetenota's in sociale verzekeringszaken

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellant, A. h.o.d.n. B., tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de correctienota's en boetenota's die aan appellant zijn opgelegd over de jaren 1994 tot en met 1997. De aanleiding voor deze procedure was een besluit van 30 november 1999, waarin de bezwaren van appellant tegen de opgelegde correctienota's en boetenota's ongegrond werden verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder, op 16 mei 2001, het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich liet bijstaan door zijn boekhouder.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant een bakkerij annex winkelbedrijf exploiteert met meerdere vestigingen. Tijdens een looncontrole in 1998 zijn er onregelmatigheden geconstateerd, waaronder het niet verantwoorden van loonbetalingen aan illegaal verblijvende werknemers. De Raad heeft in zijn overwegingen de gronden van appellant beoordeeld, die onder andere stelden dat hij ten onrechte niet was gehoord voorafgaand aan de besluiten en dat de administratie niet goed op orde was door zijn voormalige boekhouder. De Raad heeft deze gronden echter verworpen, met de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er sprake was van opzet of grove schuld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 22 januari 2004, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad in tegenwoordigheid van de griffier de beslissing hebben uitgesproken.

Uitspraak

01/3795 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A. h.o.d.n. B., te C.], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 30 november 1999 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellant tegen de over de jaren 1994 tot en met 1997 opgelegde correctienota's en boetenota's.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft het tegen het besluit van 30 november 1999 ingestelde beroep bij uitspraak van 16 mei 2001 ongegrond verklaard.
Namens appellant is op bij beroepschrift van 27 juni 2001 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 27 november 2003, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
Appellant exploiteert een bakkerij annex winkelbedrijf. Er zijn zes winkels, vijf in Den Haag, één in Beverwijk. De bakkerij bevindt zich in Den Haag. Het resultaat van een, in de periode april 1998 tot en met februari 1999 gehouden, looncontrole is neergelegd in een rapportage van 24 februari 1999. De eerste resultaten van het onderzoek in april 1998 gaven aanleiding tot strafrechtelijke observaties in de periode van 8 juni tot en met 1 september 1998. In de ochtend van de 21e oktober 1998 bleken in vier winkels in totaal zeven, niet in de loonadministratie verantwoorde personeelsleden aanwezig.
Met appellant vond op 21 december 1998 een gesprek plaats. Appellant heeft zich daarbij laten bijstaan door zijn toenmalige boekhouder. De looninspecteur en appellant hebben bij die gelegenheid overeenstemming bereikt over de uitgangspunten voor de naheffing van premies werknemersverzekeringen over de jaren 1994 tot en met 1997, waarvan de belangrijkste was dat daarbij zou worden uitgegaan van 9 arbeidskrachten per jaar. Tevens werd afgesproken om rekening te houden met de groei van het bedrijf. Afspraken voor vervolggesprekken zijn bij herhaling door of namens appellant afgezegd.
Op 11 maart 1999 zijn de correctienota's bekendgemaakt. Op 17 maart 1999 zijn de boetenota's verzonden. De opgelegde boetes bedragen 100%. Bij brief van 22 april 1999 heeft appellant tegen de beschikkingen van 11 en 17 maart 1999 bezwaar gemaakt.
Appellant erkent dat hij in de jaren 1994 tot en met 1997 loonbetalingen aan diverse, deels illegaal in Nederland verblijvende werknemers heeft gedaan die niet in de loonadministratie zijn verantwoord.
De Raad overweegt als volgt.
De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn een herhaling van hetgeen in de procedure bij de rechtbank is aangevoerd en komen er op neer, dat appellant voorafgaand aan de besluiten van 11 en 17 maart 1999 ten onrechte niet (nader) zou zijn gehoord, dat niet appellant, doch zijn voormalige boekhouder het verwijt treft dat de administratie niet goed op orde was en voorts dat (om die reden) van opzet of grove schuld geen sprake zou zijn.
Deze gronden zijn, naar het oordeel van de Raad, door de rechtbank terecht en met een juiste motivering verworpen. Ook hetgeen de rechtbank, de rechtsgronden aanvullend, ten aanzien van de toepassing van artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft overwogen, kan de Raad onderschrijven.
Het hoger beroep slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen termen om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.