ECLI:NL:CRVB:2004:AO3185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- T. Hoogenboom
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek om beperking van de kennisneming van stukken in hoger beroep inzake ontslag van een ambtenaar
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn ontslag uit de functie van secretaris-rentmeester bij het Waterschap IJsselmonde werd behandeld. Appellant verzocht de Centrale Raad van Beroep om beperking van de kennisneming van bepaalde stukken, die vertrouwelijk waren, en die betrekking hadden op zijn positie. Gedaagde, het algemeen bestuur van het Waterschap IJsselmonde, had eerder in de procedure bij de rechtbank een verzoek gedaan om deze beperking, dat door de rechtbank was gehonoreerd. De Raad heeft na verkregen toestemming van partijen besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten werd.
De Raad overwoog dat op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet partijen de Raad kunnen verzoeken om beperking van de kennisneming van stukken, mits er gewichtige redenen zijn. Gedaagde stelde dat de beperking noodzakelijk was om de deelnemers aan de vergaderingen te beschermen, zodat zij vrijuit hun persoonlijke opvattingen konden delen zonder vrees voor gevolgen. Appellant daarentegen verwees naar het verdedigingsbeginsel, dat vereist dat de rechter zich baseert op gegevens waarvan partijen de juistheid en volledigheid hebben kunnen controleren.
Na beoordeling van de ingediende stukken kwam de Raad tot de conclusie dat het belang van gedaagde bij beperking van de kennisneming niet opwoog tegen het belang van appellant bij het waarborgen van zijn verdedigingsrechten. De Raad besloot dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd was en dat de stukken aan gedaagde teruggezonden zouden worden met de mogelijkheid om deze opnieuw in te dienen. De behandeling van het hoger beroep zou eventueel door een andere kamer worden voortgezet.
De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2004, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing gezamenlijk hebben genomen.