ECLI:NL:CRVB:2004:AO3185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6128 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om beperking van de kennisneming van stukken in hoger beroep inzake ontslag van een ambtenaar

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn ontslag uit de functie van secretaris-rentmeester bij het Waterschap IJsselmonde werd behandeld. Appellant verzocht de Centrale Raad van Beroep om beperking van de kennisneming van bepaalde stukken, die vertrouwelijk waren, en die betrekking hadden op zijn positie. Gedaagde, het algemeen bestuur van het Waterschap IJsselmonde, had eerder in de procedure bij de rechtbank een verzoek gedaan om deze beperking, dat door de rechtbank was gehonoreerd. De Raad heeft na verkregen toestemming van partijen besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten werd.

De Raad overwoog dat op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet partijen de Raad kunnen verzoeken om beperking van de kennisneming van stukken, mits er gewichtige redenen zijn. Gedaagde stelde dat de beperking noodzakelijk was om de deelnemers aan de vergaderingen te beschermen, zodat zij vrijuit hun persoonlijke opvattingen konden delen zonder vrees voor gevolgen. Appellant daarentegen verwees naar het verdedigingsbeginsel, dat vereist dat de rechter zich baseert op gegevens waarvan partijen de juistheid en volledigheid hebben kunnen controleren.

Na beoordeling van de ingediende stukken kwam de Raad tot de conclusie dat het belang van gedaagde bij beperking van de kennisneming niet opwoog tegen het belang van appellant bij het waarborgen van zijn verdedigingsrechten. De Raad besloot dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd was en dat de stukken aan gedaagde teruggezonden zouden worden met de mogelijkheid om deze opnieuw in te dienen. De behandeling van het hoger beroep zou eventueel door een andere kamer worden voortgezet.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2004, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing gezamenlijk hebben genomen.

Uitspraak

01/6128 AW
B E S L I S S I N G
inzake de toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met de artikelen 8:29 en 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het algemeen bestuur van het Waterschap IJsselmonde, gedaagde.
I. INLEIDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2001, nr. AW 01/607-ZET, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij brief van 24 juli 2003, aangevuld bij brieven van 3 oktober 2003 en 11 november 2003, heeft gedaagde de Raad verzocht om beperking van de kennisneming van de stukken voorkomende op een zogenoemde inhoudsopgave vertrouwelijke stukken, met uitzondering van de stukken genummerd 1.V en 14. V (voor zover het betreft pagina 2, de laatste twee regels, tot en met pagina 6, tweede alinea). Appellant heeft hierop gereageerd bij brieven van 14 augustus 2003, 7 oktober 2003 en 14 november 2003.
Met betrekking tot dat verzoek heeft de Raad na verkregen toestemming van partijen met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.
II. MOTIVERING
1. Het hoger beroep van appellant ziet op het aan hem verleende ontslag uit de functie van secretaris-rentmeester bij het Waterschap IJsselmonde. Gedaagde heeft zijn verzoek om beperking van de kennisneming van enkele (onderdelen van) stukken, voorzover dat door de rechtbank in eerste aanleg is gehonoreerd, in hoger beroep herhaald. Het verzoek heeft betrekking op verslagen van (besloten) vergaderingen van gedaagde, dan wel van door gedaagde ingestelde Commissies, waarin de positie van appellant aan de orde is geweest. Het verzoek heeft voorts betrekking op adviezen die in verband met de positie van appellant aan gedaagde zijn uitgebracht.
2. Naar aanleiding van hetgeen in het kader van dit verzoek is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3. Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de Raad mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de stukken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet zijn gewichtige redenen voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen. Ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet beslist de Raad of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4.1. Gedaagde heeft het verzoek om beperking van de kennisneming van de vergaderstukken doen steunen op de overweging dat deze beperking noodzakelijk is teneinde de deelnemers aan de vergaderingen te beschermen. Voor een goede beraadslaging en besluitvorming binnen het bestuur is het volgens gedaagde nodig dat de leden in vrijheid hun persoonlijke opvattingen en eventuele twijfels en vragen kunnen uiten, zonder ervoor te hoeven vrezen dat die persoonlijke opvattingen voor hen gevolgen zullen hebben als het eenmaal tot besluitvorming is gekomen.
4.2. Appellant heeft hierop gereageerd door te wijzen op het verdedigingsbeginsel, waaruit voortvloeit dat de rechter zich bij zijn onderzoek en vaststelling van de feiten in beginsel alleen mag baseren op gegevens van feitelijke aard waarvan partijen de juistheid en de volledigheid hebben kunnen nagaan en in het proces ter discussie hebben kunnen stellen.
4.3. Na kennis te hebben genomen van de in het geding zijnde stukken, is de Raad tot het oordeel gekomen dat het door gedaagde aangevoerde belang bij beperking van de kennisneming van deze stukken niet opweegt tegen het belang van appellant bij inachtneming van het hiervóór omschreven verdedigingsbeginsel. Het vorenoverwogene brengt de Raad tot de slotsom dat aan de door gedaagde aangevoerde redenen niet een zodanig gewicht toekomt dat beperking van de kennisneming van de hier bedoelde stukken gerechtvaardigd is. De Raad kan en zal daarbij in het midden laten of ingevolge de Wob reeds de verplichting bestaat de betreffende stukken over te leggen.
5. De stukken waarvan beperking van de kennisneming is verzocht zullen aan gedaagde worden teruggezonden met de uitnodiging deze stukken desgewenst wederom in te zenden. De behandeling van het hoger beroep zal zonodig worden voortgezet door een andere kamer.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P. Madunic als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) S.P. Madunic.
HD
8.01