ECLI:NL:CRVB:2004:AO2792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgevolgen van aanvullende premienota's in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de vraag of een aankondiging van aanvullende premienota's kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellante, vertegenwoordigd door T.B.G. van Dillen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had geoordeeld dat een brief van 2 december 1999, waarin werd geconstateerd dat appellante loonbetalingen niet of niet juist had geadministreerd, niet als een besluit kon worden aangemerkt omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het bezwaar zich richtte tegen de aanvullende premienota's die op 13 december 1999 waren verzonden. De Raad heeft echter, in lijn met de rechtbank, geoordeeld dat de brief van 2 december 1999 geen rechtsgevolg met zich meebracht en dat het bezwaar van appellante niet gericht was tegen de aanvullende premienota's. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.