ECLI:NL:CRVB:2004:AO2065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3050 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag wegens herhaald plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar tegen een disciplinaire ontslagbeslissing van de Informatie Beheer Groep. De appellant, die sinds 1986 werkzaam was bij de organisatie, had herhaaldelijk afspraken over bezoek aan de bedrijfsarts en werkhervatting niet nagekomen. In januari 1993 was hem al voorwaardelijk ontslag verleend wegens ernstig plichtsverzuim, en in de daaropvolgende jaren waren er meerdere incidenten waarbij de appellant niet op afspraken verscheen of zijn werk niet hervatte na ziekte.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks eerdere waarschuwingen en afspraken, niet voldeed aan zijn verplichtingen. De Raad concludeerde dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, wat de werkgever het recht gaf om een disciplinaire maatregel, in dit geval ontslag, op te leggen. De Raad vond dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst en herhaling van het plichtsverzuim.

De uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om af te wijken van de eerdere beslissing en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn psychische problemen hem verhinderden om aan zijn verplichtingen te voldoen. De Raad wees erop dat de appellant voorafgaand aan het ontslag was gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn gedrag.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 januari 2004, waarbij de Raad de beslissing van de rechtbank bevestigde en geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

02/3050 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de hoofddirecteur van de Informatie Beheer Groep, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 april 2002, nr. AWB 01/505 AW G V05, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en is desgevraagd nog een stuk aan de Raad toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 november 2003, waar voor appellant is verschenen zijn gemachtigde
mr. J.W. Brouwer, advocaat te Groningen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. El Hamdaoui, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was sinds 1986 werkzaam bij de Informatie Beheer Groep, dan wel de rechtsvoorganger, te Groningen. Aan hem is in januari 1993 voorwaardelijk ontslag, met een proeftijd van drie jaar, gegeven wegens ernstig plichtsverzuim. In het kader van begeleiding van appellant door het bedrijfsmaatschappelijk werk heeft appellant van augustus 1998 tot april 1999 deelgenomen aan een project van de Schakel, een instelling voor alcohol- en drugsverslaafden. In het voorjaar van 2000 zijn er problemen ontstaan tussen appellant en zijn leidinggevende, omdat appellant eerst niet was verschenen op een afspraak bij een bedrijfsarts, en vervolgens, nadat hij hersteld was verklaard, zijn werk aanvankelijk niet hervatte.
1.2. Nadat er medio september 2000 weer problemen waren gerezen bij een ziekmelding, zijn in een op 25 september 2000 tussen appellant en zijn leidinggevende gehouden gesprek strikte afspraken gemaakt over, kort gezegd, appellants werk- hervatting, zijn wijze van ziekmelding en het zich laten begeleiden door de Schakel. Tevens is afgesproken dat appellant zich bereikbaar moest houden voor zowel de leidinggevenden als de bedrijfsarts. De afspraken zijn neergelegd in een brief, waarin tevens is vermeld dat gedaagde voornemens is een disciplinaire straf op te leggen, indien appellant zich niet aan de afspraken zou houden. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid van disciplinair ontslag.
1.3. Nadat appellant, na een ziekmelding, op 16 oktober 2000 geen gehoor gaf aan de oproep bij de bedrijfsarts te verschijnen en vervolgens niet, zoals was afgesproken, op 19 oktober 2000 het werk hervatte, is hij bij brief van 20 oktober 2000 gesommeerd op 23 oktober 2000 te verschijnen bij de bedrijfsarts en aansluitend bij zijn leidinggevende.
1.4. Appellant heeft zich op 24 oktober 2000 telefonisch gemeld bij zijn leidinggevende met de mededeling dat hij de brief van 20 oktober 2000 net had gevonden in de brievenbus. Vervolgens hebben op 25 oktober 2000 het onderzoek door de bedrijfsarts en het gesprek met de leidinggevende plaatsgevonden. Appellant is niet arbeidsongeschikt bevonden.
1.5. Aan appellant is, nadat op 10 november 2000 een verantwoordingsgesprek was gehouden, bij besluit van 16 november 2000 met ingang van 20 november 2000 disciplinair ontslag verleend. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 4 mei 2001 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 4 mei 2001 ongegrond verklaard.
3.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant herhaalde malen met hem gemaakte afspraken over bezoek aan de bedrijfsarts en over werkhervatting niet is nagekomen. Van de zijde van appellant is dat niet ontkend, behalve dat hij volgens zijn verklaring niet heeft kunnen voldoen aan de oproep voor het spreekuur op 23 oktober 2000, omdat die oproep hem niet tijdig heeft bereikt. Naar het oordeel van de Raad is genoegzaam komen vast te staan dat die oproep op 22 oktober 2000 per koerier op het woonadres van appellant is afgeleverd. Uit de aantekeningen van de betrokken koerier op het ontvangstbewijs leidt de Raad af dat appellant toen wel aanwezig was, maar de deur niet heeft willen opendoen teneinde voor ontvangst te tekenen. In aanmerking genomen dat appellant blijkens de op 25 september 2000 met hem gemaakte afspraken bereikbaar moest blijven voor zowel de bedrijfsarts als leidinggevenden, moet worden geoordeeld dat appellant ook met betrekking tot de oproep voor 23 oktober 2000 zijn verplichting niet is nagekomen.
3.2. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant wel gesteld dat appellant indertijd in een labiele toestand verkeerde en psychische problemen ondervond, maar aan de Raad is, uit hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, niet kunnen blijken dat dit plichtsverzuim appellant niet viel toe te rekenen. Dit betekent dat gedaagde de bevoegdheid toekwam een disciplinaire maatregel te treffen.
3.3. Gelet op de aard en het herhaalde en doorgaande karakter van de gedragingen dient dit plichtsverzuim als ernstig te worden gekwalificeerd. In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de opgelegde straf van ontslag - ook zonder de door appellant bepleite outplacement - onevenredig is te achten. De Raad wijst er hierbij op dat appellant in de brief van 25 september 2000 gewaarschuwd is voor de gevolgen, indien hij zich niet aan de afspraken zou houden.
4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M. Pijper.