ECLI:NL:CRVB:2003:BJ3340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/4606 AW + 02/4609 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire sanctie wegens neveninkomsten van belastingambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belastingambtenaar tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant, die sinds 1963 werkzaam was als belastingambtenaar, had neveninkomsten uit het geven van autorijlessen, die hij niet had opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting. Dit leidde tot een onderzoek door de Staatssecretaris van Financiën, die besloot om de appellant te schorsen en hem ontslag te verlenen wegens plichtsverzuim. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze besluiten, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de appellant ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd door het verzwijgen van zijn neveninkomsten, wat in strijd is met de integriteit die van een belastingambtenaar wordt verwacht. De Raad vindt de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig, ondanks de omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals zijn langdurige dienstverband en persoonlijke omstandigheden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en ziet geen aanleiding om de disciplinaire maatregel te milderen.

Uitspraak

02/4606 AW en 02/4609 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], appellant,
en
de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2002, nrs. Awb 02/1106, 02/1107, 02/842 en 02/843, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 17 januari 2003, nr. 02/6049 AW-VV en 02/6050 AW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van appellant tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 april 2003, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was vanaf 1 juni 1963 werkzaam als belastingambtenaar. Ten tijde hier van belang bekleedde hij de functie van behandelfunctionaris groepsfunctie E bij een eenheid Particulieren. Naar aanleiding van berichten op de werkvloer over nevenwerkzaamheden van appellant bij een autorijschool heeft gedaagde in februari 2001 onderzoek laten verrichten bij deze onderneming. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat appellant van 1996 tot en met 1999 autorijles heeft gegeven en hiervoor in totaal f 7.155,- aan inkomsten heeft ontvangen, die hij niet heeft vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting.
1.2. Dit alles heeft geleid tot de in geding zijnde besluiten van 1 maart 2002 en 6 maart 2002 waarbij gedaagde heeft gehandhaafd de besluiten waarbij appellant respectievelijk is geschorst onder inhouding van één derde gedeelte van zijn bezoldiging en hem ontslag is verleend met ingang van 4 oktober 2001 wegens plichtsverzuim.
2. Bij de aangevallen uitspraak zijn de tegen de besluiten van 1 en 6 maart 2002 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
3. De Raad onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de overwegingen welke hem tot dit oordeel hebben geleid. Hij voegt daar naar aanleiding van het hoger beroep nog het volgende aan toe.
4.1. Ook de Raad is van oordeel dat de aan appellant verweten gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren. Door het verzwijgen van neveninkomsten voor de fiscus heeft appellant gehandeld in strijd met de integriteit en betrouwbaarheid die van hem als belastingambtenaar, die uit hoofde van zijn functie was belast met het toezicht op de naleving van fiscale verplichtingen van particulieren, wordt verwacht. Voorts acht de Raad van belang, dat appellant aanvankelijk heeft aangegeven dat hij incidenteel en om niet inviel en eerst nadat hij met de uitkomst van het onderzoek was geconfronteerd heeft erkend dat hij op structurele basis lesgaf en daarvoor een vaste vergoeding ontving.
4.2. In de stelling dat appellant autorijles gaf bij wijze van hobby en uit loyaliteit jegens de autorijschoolhouder ziet de Raad geen aanleiding voor de conclusie dat het plichtsverzuim appellant niet ten volle kan worden toegerekend.
5. Gedaagde was derhalve bevoegd een disciplinaire straf op te leggen. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim acht de Raad de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. De door appellant aangevoerde omstandigheden, te weten: zijn langdurige dienstverband, het mislopen van een regeling voor vervroegd uittreden, de relatief lage neveninkomsten en het overlijden van familieleden, zijn onvoldoende zwaarwegend voor het oordeel dat met een mildere disciplinaire bejegening had moeten worden volstaan.
6. De ernst van het plichtsverzuim in aanmerking genomen ziet de Raad ook niet in dat gedaagde, gelet op zijn voornemen strafontslag te verlenen, geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om appellant te schorsen onder inhouding van één derde gedeelte van zijn bezoldiging. Nu appellant in hoger beroep op dit punt geen andere grieven heeft aangevoerd dan hij in eerste aanleg had gedaan en de Raad op dit punt de overwegingen, op grond waarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank tot zijn oordeel is gekomen, volledig onderschrijft, volstaat de Raad met te verwijzen naar die overwegingen.
7. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Omdat de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist hij als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A. de Gooijer.
HD