ECLI:NL:CRVB:2003:BD9796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- P.C. de Wit
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, ging het om de ontvankelijkheid van een hoger beroep ingesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch. De Raad had eerder op 22 april 2003 een uitspraak gedaan waarbij het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 juli 2000 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die betrekking had op de toekenning van een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet.
Na het indienen van verzet tegen deze uitspraak, werd dit verzet op 8 juli 2003 gegrond verklaard. Echter, in de uiteindelijke uitspraak op 11 juli 2003, oordeelde de Raad dat er geen aanleiding was om van het eerdere oordeel af te wijken. De Raad bevestigde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, en verwees naar de overwegingen in de eerdere uitspraak.
Daarnaast werd in de uitspraak aandacht besteed aan de proceskosten die gedaagde had moeten maken voor verleende rechtsbijstand in het hoger beroep. De Raad oordeelde dat deze kosten redelijkerwijs gemaakt waren en begrootte deze op € 483,--. De gemeente ’s-Hertogenbosch werd veroordeeld tot betaling van deze proceskosten, evenals een griffierecht van € 348,--. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en belanghebbenden kregen de mogelijkheid om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen tegen deze uitspraak.