ECLI:NL:CRVB:2003:BD9794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00/4851 NABW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een geschil tussen een opposante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van 22 april 2003, waarin het hoger beroep van de gemeente niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad oordeelde dat het hoger beroep was ingesteld door de manager team voorzieningen van de gemeente, zonder dat hier een besluit van de geopposeerde aan ten grondslag lag. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring en de heffing van griffierecht van € 348,-- zonder proceskostenveroordeling.

De gemachtigde van de opposante, mr. L.A.A. Ongenae, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. In het verzetschrift werd aangevoerd dat de opposante rechtskundige bijstand had ingeschakeld en dat er inhoudelijk op de zaak was ingegaan. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerdere uitspraak niet voldeed aan het kennelijkheidsvereiste van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met betrekking tot de proceskosten. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet gegrond was.

De Raad heeft vervolgens besloten dat de uitspraak van 22 april 2003 vervalt en dat er zo spoedig mogelijk opnieuw op het hoger beroep en de proceskosten in hoger beroep zal worden beslist. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, conform de bepalingen van de Beroepswet en de Awb.

Uitspraak

00/4851 NABW-V
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], opposante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van 22 april 2003 heeft de Raad met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Awb het door geopposeerde ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 juli 2000, reg. nrs. 99/5356 NABW en 99/5357 NABW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van 22 april 2003 heeft mr. L.A.A. Ongenae, advocaat te Zoetermeer, namens opposante verzet gedaan.
II. MOTIVERING
De uitspraak van 22 april 2003 berust op de overweging dat het hoger beroep is ingesteld door de manager team voorzieningen van de gemeente ’s-Hertogenbosch, en dat hieraan geen door geopposeerde genomen besluit ten grondslag ligt. Op de nader in die uitspraak aangegeven gronden heeft de Raad geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van dat hoger beroep en bepaald dat van de gemeente ’s-Hertogenbosch een griffierecht van € 348,-- wordt geheven. Ten slotte heeft de Raad geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.
De gemachtigde van opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. In het verzetschrift is er op gewezen dat opposante zich naar aanleiding van het hoger beroep genoodzaakt heeft gezien om rechtskundige bijstand in te schakelen en dat hij namens haar bij de Raad een verweerschrift heeft ingediend, waarbij inhoudelijk op de zaak is ingegaan. Hij begrijpt niet dat de Raad in zijn uitspraak geen termen aanwezig heeft geacht voor een proceskostenveroordeling.
De Raad overweegt dat het in artikel 8:54 van de Awb neergelegde kennelijkheidsvereiste inhoudt dat over de te wijzen uitspraak, met inbegrip van nevendicta zoals bijvoorbeeld over de proceskosten van een partij, in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Gelet op hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd stelt de Raad vast dat aan die eis niet wordt voldaan voorzover in de uitspraak van 22 april 2003 is beslist over de proceskosten in hoger beroep. Het verzet dient daarom gegrond te worden verklaard.
Gelet op artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, derde lid, eerste volzin, van de Awb, kan de Raad uitspraak doen op het verzet zonder zitting.
Ter voorlichting van partijen wijst de Raad erop dat, gelet op artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, als gevolg van de gegrondverklaring van het verzet de uitspraak van 22 april 2003 vervalt en dat zo spoedig mogelijk opnieuw op het hoger beroep en de proceskosten in hoger beroep zal worden beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) P.C. de Wit
JK/873