ECLI:NL:CRVB:2003:BD9614
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 december 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant een griffierecht van € 82,- verschuldigd was, maar dit bedrag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad heeft ook overwogen dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevatte en dat dit verzuim niet binnen de gestelde termijn is hersteld.
De Raad heeft voorts geoordeeld dat het besluit van 10 januari 2003, waartegen het beroep mede gericht was, een besluit is zoals bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om redenen van rechtsbescherming heeft de Raad besloten om het beroep van appellant, voor zover dat gericht is tegen dit besluit, door te verwijzen naar de rechtbank te ’s-Hertogenbosch. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2003. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad heeft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep vastgesteld en het beroep, voor zover gericht tegen eerdere besluiten, verwezen naar de rechtbank.