ECLI:NL:CRVB:2003:AS5814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/172 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzekerheid verzenddatum bezwaartermijn en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wieg, box, kinderwagen en commode, maar was het niet eens met de hoogte van de toegekende bijstand. Na een ongegrond verklaard bezwaar heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard op grond van termijnoverschrijding. De rechtbank ging ervan uit dat het besluit op 21 december 2000 was verzonden, maar appellant betwistte deze verzenddatum en stelde dat hij het besluit pas tussen 5 en 10 januari 2001 had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat bij niet-aangetekende verzending het risico van het niet kunnen aantonen van de verzenddatum voor rekening van de afzender komt. De Raad oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat het besluit daadwerkelijk op 21 december 2000 is verzonden. De Raad concludeert dat de onzekerheid over de verzenddatum niet ten nadele van appellant mag uitwerken, en dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van termijnoverschrijding.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Breda voor verdere behandeling. Tevens wordt bepaald dat de gemeente Roosendaal het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

02/172 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 14 november 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en bij faxbericht van 7 mei 2003 gereageerd op een verzoek van de Raad om stukken te overleggen.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 juni 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door E.C.G. Nijman, werkzaam bij de gemeente Roosendaal.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 21 december 2000 heeft gedaagde aan appellant onder meer bijzondere bijstand toegekend in de kosten van een wieg, een box, een kinderwagen en een commode tot een bedrag van f 620,--.
Bij bezwaarschrift van 6 februari 2001 - door gedaagde ontvangen op 7 februari 2001- is namens appellant bezwaar gemaakt tegen vorengenoemd onderdeel van het besluit van 21 december 2000, waarbij de grieven zich richten tegen de hoogte van de aan appellant toegekende bijstand. Bij besluit van 2 mei 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het namens appellant tegen het besluit van 2 mei 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant zijn bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn heeft ingediend. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om aan 21 december 2000 als datum waarop het besluit is verzonden te twijfelen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb vangt de bezwaartermijn aan op de dag na die waarop het besluit is verzonden dan wel uitgereikt.
In het onderhavige geval heeft de verzending van het besluit van 21 december 2000 per niet-aangetekende post plaatsgevonden, volgens gedaagde op 21 december 2000. Ter ondersteuning van deze stelling heeft gedaagde in hoger beroep nog een computeruitdraai uit het cliëntvolgsysteem overgelegd. Appellant stelt dat de verzending van het besluit op een latere datum dan 21 december 2000 moet hebben plaatsgevonden, nu dit besluit tussen 5 en 10 januari 2001 door hem is ontvangen.
De Raad stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder bevestiging van ontvangst het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk (op de desbetreffende dag) is verzonden voor rekening van de afzender komt. Daarbij wordt echter niet uitgesloten dat langs andere weg wordt aangetoond dat aan de wettelijke voorwaarde voor het aanvangen van de termijn is voldaan.
Met het gestelde dat bij besluiten als deze, die op grond van een door gedaagde verstrekt mandaat door een gemeenteambtenaar zijn genomen, er van uit kan worden gegaan dat de beslisdatum tevens verzenddatum is, heeft gedaagde niet aangetoond dat het onderhavige besluit ook daadwerkelijk op 21 december 2000 is verzonden. Met betrekking tot de uitdraai uit het cliëntvolgsysteem merkt de Raad op dat hierover ter zitting van de Raad naar voren is gebracht dat dit systeem niet als postregistratiesysteem fungeert met als gevolg dat daaruit niet (in ieder geval niet met zekerheid) kan worden afgeleid dat het besluit op 21 december 2000 door gedaagde is verzonden.
Het vorenstaande brengt de Raad tot de conclusie dat niet met zekerheid is vast te stellen op welke datum de bezwaartermijn is aangevangen. Deze onzekerheid mag naar het oordeel van de Raad niet ten nadele van appellant uitwerken in die zin dat zijn bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
Met betrekking tot de in het onderhavige hoger beroep door appellant gemaakte proceskosten overweegt de Raad dat de rechtbank – afhankelijk van de uitkomst van het bij haar voort te zetten geding – die kosten in een eventuele proceskostenveroordeling dient te betrekken. De kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Breda;
Bepaalt dat de gemeente Roosendaal aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 82,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. G.A.J. van den Hurk en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2003.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) P.C. de Wit.