ECLI:NL:CRVB:2003:AO8584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.M. Schelfhout
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de sollicitatieplicht en opgelegde sanctie aan werkloze met beperkingen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2003, staat de beoordeling van de sollicitatieplicht van een werkloze gedaagde centraal. De gedaagde, die per 1 september 1999 een WW-uitkering ontving, kreeg op 14 februari 2000 een maatregel van 20% gedurende 16 weken opgelegd vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten in de periode van 3 januari tot en met 30 januari 2000. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de gedaagde in de week van 24 januari tot en met 31 januari 2000 niet voldoende heeft geprobeerd om passende arbeid te verkrijgen, maar dat er belangrijke omstandigheden zijn die de verwijtbaarheid van de gedaagde verminderen. De rechtbank had eerder het beroep van de gedaagde gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak, zij het op andere gronden.
De Raad overweegt dat de gedaagde, gezien haar visuele beperkingen, niet in staat was om zich zonder meer bij een uitzendbureau in te schrijven en dat zij zich had aangemeld bij een gespecialiseerd bemiddelingsbureau voor visueel gehandicapten. Dit bureau had echter geen passende functies kunnen vinden voor de gedaagde in de betreffende periode. De Raad concludeert dat de appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de gedaagde, waaronder haar handicaps en de korte duur van haar werkloosheid. De Raad oordeelt dat de opgelegde sanctie niet in verhouding staat tot de mate van verwijtbaarheid van de gedaagde en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 322,--, en bepaalt dat er een griffierecht van € 348,-- moet worden geheven.