"Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eisers niet voor inwilliging in aanmerking komt, omdat in het geval van eisers geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz. Verweerder heeft deze conclusie gebaseerd op de in het kader van de voor het thans bestreden besluit relevante aanvraag van 23 september 1997 door eisers overgelegde gegevens, alsmede op de gegevens behorende bij de aanvraag van 6 december 1995. Verweerder heeft in het kader van de voor het thans bestreden besluit relevante aanvraag geen extern advies ingewonnen, maar heeft zich eigenmachtig een oordeel gevormd, met dien verstande dat verweerder het ter voorbereiding van de bestreden besluitvorming ingenomen ambtelijke standpunt heeft laten verifiëren door de heer A. Laeven van het IMK en de heer Fokkens van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Zoals al is opgemerkt is van de zijde van eisers aangevoerd dat verweerder dusdoende het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en dat dit evenmin voldoende is gemotiveerd.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de thans in geding zijnde aanvraag van 23 september 1997 moet worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag, aangezien bij deze aanvraag nieuwe gegevens, waaronder nieuwe jaarrekeningen, zijn overgelegd en de aanvraag bovendien betrekking heeft op een latere periode dan die waarop de aanvraag van 5 december 1995 betrekking had.
Gelet hierop had het in beginsel op de weg van verweerder gelegen een extern deskundige als, bijvoorbeeld, het IMK in te schakelen bij de beoordeling van de commerciële en bedrijfseconomische gegevens van het bedrijf van eisers, tenzij gezegd zou moeten worden dat verweerder de hiertoe benodigde kennis in voldoende mate zelf in huis zou hebben. Van dit laatste is de rechtbank evenwel onvoldoende gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het zojuist genoemde uitgangspunt echter eveneens uitzondering, indien op grond van de overgelegde gegevens evident is dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Deze mening is verweerder toegedaan. Van de zijde van verweerder is hiertoe onder meer aangevoerd dat de bij de aanvraag overgelegde jaarstukken ambtelijk zijn vergeleken met de eerdere jaarstukken - waarmee kennelijk gedoeld wordt op de stukken die door eisers in het kader van de aanvraag van 5 december 1995 zijn overgelegd - en dat daarbij gebleken is dat de in het kader van de huidige procedure overgelegde jaarcijfers nog even "dramatisch" als voorheen zijn en in de verste verte de taakstellende omzet niet benaderen.
De rechtbank stelt vast dat het IMK in verband met de aanvraag van 24 december 1995 voor het bedrijf van eisers een taakstellende omzet heeft berekend van f 90.000,-. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 1998 is daarbij echter aangetekend dat bij lagere privé-onttrekking in vergelijking met de jaren 1992 en 1993 met een iets lagere omzet zou kunnen worden volstaan om tot een levensvatbare opzet van het bedrijf van eisers te komen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de in de jaren 1991 tot en met 1995 maximaal gerealiseerde omzet van f 48.763,-- te gering is om van een levensvatbaar bedrijf te kunnen spreken.
In het kader van hun aanvraag van 23 september 1997 hebben eisers de jaarstukken over 1995 en 1996 overgelegd. Voor deze jaren is een omzet berekend van, respectievelijk, f 30.382,-- en f 48.763,--. Hangende de bezwaarprocedure hebben eisers een door hen zelf opgesteld overzicht van de inkomsten en uitgaven over het jaar 1997 overgelegd, waarbij is aangegeven dat de inkomsten over dat jaar zijn gestegen tot f 56.878,28. Voorts hebben eisers een opstelling ten aanzien van de zakelijk en de privé-schulden over de jaren 1994, 1995 en 1996 overgelegd.
Het belastbaar inkomen over de jaren 1995 en 1996 is vastgesteld op respectievelijk f 4.846,-- en f 5.129,--.
Op grond van deze gegevens kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat het bedrijf van eisers evident niet levensvatbaar is, nu de zojuist genoemde cijfers in ruime mate tekortschieten bij de door het IMK voor het bedrijf van eisers vastgestelde taakstellende omzet. Bij dit oordeel heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat de door eisers aangedragen gegevens niet of nauwelijks nieuw inzicht in de financiële positie van het bedrijf van eisers bieden in vergelijking met de gegevens die door eisers in de loop van de tegen voornoemd besluit van 9 april 1996 gevoerde procedures zijn ingebracht, welke gegevens uiteindelijk ook voor de Centrale Raad van Beroep geen aanleiding zijn gebleken om in het geval van eisers van een levensvatbaar bedrijf te spreken.".