ECLI:NL:CRVB:2003:AO2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2991 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldswaarde van vakantiebonnen verstrekt aan werknemers door appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldswaarde van vakantiebonnen die appellante in de jaren 1991 tot en met 1995 aan haar werknemers heeft verstrekt. De Raad diende te beoordelen of gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), de waarde van deze vakantiebonnen terecht op 100% van de nominale waarde heeft gesteld. De zaak is ontstaan na een besluit van 2 mei 1997, waarbij gedaagde de bezwaren van appellante tegen opgelegde correctienota's ongegrond verklaarde. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De rechtbank oordeelde dat appellante niet had gehandeld conform de afspraken in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) omtrent de verstrekking van vakantiebonnen. Appellante stelde dat zij om praktische redenen de vakantiebonnen vooraf inkocht en beheerde, maar de Raad oordeelde dat de ministeriële regeling inzake de waardering van niet in geld genoten loon alleen van toepassing is als de vakantiebonnen bij iedere loonbetaling zijn verstrekt. Aangezien appellante slechts tweemaal per jaar vakantiebonnen verstrekte, was er geen sprake van een situatie waarin de regeling van toepassing was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet kon worden gevolgd in haar betoog. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de CAO-afspraken en de relevante regelgeving omtrent de verstrekking van vakantiebonnen aan werknemers.

Uitspraak

01/2991 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolgde de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft G. van den Oever, verbonden aan Accountants en Belastingadviseurs Berk te Kampen, op in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zwolle op 17 april 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 november 2003, waar appellante zich heeft doen vertegenwoordigen door G. van den Oever en gedaagde door mr. L.M. Kos, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij brief van 13 december 1996 heeft gedaagde aan appellante onder meer meegedeeld dat naar aanleiding van een op
9 december 1996 gehouden looncontrole een correctie heeft plaatsgevonden met betrekking tot het jaar 1991 in verband met het onvoldoende aanschaffen van vakantiebonnen. Bij brief van 10 januari 1997 is aan appellante voorts meegedeeld dat gedurende de jaren 1991 tot en met 1995 onvoldoende vakantiebonnen zijn aangeschaft dan wel niet bij elke loonbetaling zijn verstrekt, en dat binnenkort correctienota's zullen worden toegezonden. Op 19 december 1996, 21 januari 1997 en 19 februari 1997 zijn aan appellante correctienota's opgelegd over respectievelijk 1991, 1992 tot en met 1994 en 1995. Bij besluit van 2 mei 1997 heeft gedaagde de namens appellante tegen de opgelegde correctienota's gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellante tegen het besluit van 2 mei 1997 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij was van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat appellante niet heeft gehandeld conform de bij CAO gemaakte afspraken omtrent de verstrekking van vakantiebonnen, en dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Zij oordeelde voorts dat hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het beheer van de vakantiebonnen appellante niet kan baten, omdat het beheer van vakantiebonnen niet kan worden gelijkgesteld met het verstrekken daarvan.
Namens appellante is de juistheid van dit oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of gedaagde de geldswaarde van de door appellante in de jaren 1991 tot en met 1995 aan haar werknemers verstrekte vakantiebonnen terecht op 100% van de nominale waarde heeft gesteld.
Het wettelijk kader voor de beantwoording van deze vraag wordt gevormd door artikel 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV), welk artikel ziet op de waardering van niet in geld genoten loon, en door de krachtens het tweede lid van dat artikel gegeven ministeriële regeling inzake Vaststelling geldswaarde aanspraak op uitkeringen van 3 september 1954, Stcrt. 173, zoals deze regeling gold in de hiervoor vermelde jaren. Ingevolge die regeling wordt, indien bij publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst is voorzien in vakantiebonnen, voor de berekening van het loon waarnaar de premies op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Ziekenfondswet worden geheven, de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen gesteld op 75% van de waarde van die bonnen.
Blijkens de in het onderhavige geval toepasselijke CAO voor de Landbouw exploiterende ondernemingen is de werkgever verplicht bij iedere loonbetaling vakantiebonnen te verstrekken. Zoals ook uit het besluit van 2 mei 1997 blijkt, heeft gedaagde het ten aanzien van gevallen, waarin de verstrekking van vakantiebonnen niet op de voorgeschreven wijze geschiedde, gevoerde - soepele - beleid in juli 1987 gewijzigd en ingaande 1991 verder aangescherpt. Hieraan is bekendheid gegeven door middel van ASF-informatiekranten en de GUO-info. Volgens het vanaf 1991 gevoerde beleid werd in het geval dat een werkgever met een lagere frequentie dan eenmaal per drie maanden vakantiebonnen aan de werknemers verstrekt direct tot sanctionering overgegaan, in die zin dat de volledige vakantiebon als premieplichtig loon wordt aangemerkt en dat alsnog de lage franchise WAO wordt toegepast op deze vakantiebonwaarde.
Appellante heeft ter onderbouwing van haar primaire stelling dat het door haar gehanteerde systeem in overeenstemming met de regels is onder meer aangevoerd dat zij al jarenlang om praktische redenen de vakantiebonnen tevoren inkocht en de vakantiebonnen voor het personeel beheerde. Zoals blijkt uit de door appellante overgelegde verklaringen van enkele werknemers, is door deze werknemers aan appellante verzocht de bonnen per loonbetaling te beheren, te bewaren en op verzoek aan hen te overhandigen.
De Raad kan appellante in dit betoog niet volgen. Naar de Raad bij herhaling heeft uitgesproken, is slechts plaats voor toepassing van de hiervoor vermelde ministeriële regeling indien de vakantiebonnen bij iedere loonbetaling zijn verstrekt. Nu appellante slechts tweemaal per jaar vakantiebonnen aan haar werknemers verstrekte, is daarvan in dit geval geen sprake. Hetgeen appellante over het beheer van de vakantiebonnen naar voren heeft gebracht maakt dit niet anders. Gelet op de frequentie waarmee appellante de vakantiebonnen heeft verstrekt, doet zich in haar geval geen situatie voor waarin op grond van het door gedaagde gevoerde beleid met een waarschuwing kon worden volstaan.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, reeds omdat niet is komen vast te staan dat aan appellante op enig moment schriftelijk en ondubbelzinnig is meegedeeld dat de door haar gevolgde werkwijze bij de aankoop en de verstrekking van vakantiebonnen zou worden geaccepteerd.
De Raad voegt hieraan toe dat appellante gezien de publicaties waarin van de zijde van gedaagde bekendheid is gegeven aan de hiervoor vermelde ministeriële regeling en het door gedaagde gevoerde beleid op de hoogte kon zijn van de ter zake relevante regelgeving. In verband hiermede zal de Raad in het midden laten of appellante kennis heeft genomen van de naar aanleiding van een in 1987 uitgevoerde looncontrole in een brief van 28 augustus 1987 vervatte mededeling dat zij zich niet hield aan de verplichting om bij iedere loonbetaling vakantiebonnen te verstrekken en dat bij herhaling een volledige belasting van de vakantiebonnen zou plaatsvinden.
Uit het voorgaande volgt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagedoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2003.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) A.H. Hagedoorn-Huls.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schen-ding of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroep-schrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.