ECLI:NL:CRVB:2003:AO1692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- H.G. Rottier
- A.F.M. Brenninkmeijer
- Rechtspraak.nl
Overschrijding redelijke termijn bij handhaving correctie- en boetenota over 1993
In deze zaak gaat het om de handhaving van een correctie- en boetenota over het jaar 1993, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich moest buigen over de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.E. Noordhuis, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Raad overwoog dat er tussen de aankondiging van de boete en de uiteindelijke beslissing meer dan acht jaar was verstreken, wat volgens de Raad een overschrijding van de redelijke termijn betekende. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete op nihil moest worden gesteld, omdat de lange duur van de procedure niet in overeenstemming was met de vereisten van een eerlijke rechtsgang.
De zaak ontstond na een opsporingsonderzoek naar de appellant, die van 1993 tot 1994 een bedrijf exploiteerde. Het Uwv had premies vastgesteld en boetes opgelegd, omdat appellant geen administratie had gevoerd en werknemers niet had aangemeld. De Raad bevestigde dat de schatting van de niet-verantwoorde lonen, gebaseerd op verklaringen van twee werknemers, niet onjuist was. Echter, de Raad vond dat de lange tijdsduur van de procedure een significante schending van de rechten van de appellant met zich meebracht.
De uitspraak van de Raad leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de boete, en de Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van de appellant. De Raad bevestigde de overige onderdelen van de uitspraak van de rechtbank, maar stelde de boete vast op 0% van de ambtshalve vastgestelde premie. Tevens werd het Uwv verplicht om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.