ECLI:NL:CRVB:2003:AO1691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1803 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctienota's premiejaren 1993-1996 en loonbetalingen buiten de loonadministratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond is verklaard. Het geschil betreft correctienota's over de premiejaren 1993 tot en met 1996, waarbij appellant betalingen aan werknemers heeft gedaan die als loon zijn aangemerkt, maar niet in de loonadministratie zijn verantwoord. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar van appellant tegen de correctienota's ongegrond was, en dit oordeel wordt in hoger beroep bevestigd.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant in de jaren 1993 tot en met 1996 buiten de loonadministratie betalingen heeft gedaan, die door de gedaagde als loon zijn aangemerkt. Appellant heeft erkend dat deze betalingen zijn gedaan, maar heeft geen deugdelijke administratie kunnen overleggen. De gedaagde heeft op basis van huiszoekingen en aanvullend onderzoek een reconstructie gemaakt van de niet-verantwoorde werkuren en heeft een schatting gemaakt van de verschuldigde premies. De Raad oordeelt dat deze schatting aanvaardbaar is, gezien het ontbreken van een betrouwbare administratie van appellant.

De Raad heeft ook geoordeeld dat gedaagde niet gebonden is aan een compromis dat appellant met de fiscus heeft bereikt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-. Tevens wordt bepaald dat het Uwv aan appellant het betaalde recht van € 77,14 vergoedt. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2003.

Uitspraak

01/1803 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv dan wel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de bedrijfsvereniging voor de Metaalnijverheid.
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 februari 2001, waarbij, voor zover van belang, het beroep tegen gedaagdes, in dit geding bestreden, besluit van 29 februari 2000 ongegrond is verklaard.
Bij het besluit van 29 februari 2000 is het bezwaar ongegrond verklaard tegen de correctienota's van 23 december 1998 en het boetebesluit van 1 februari 1999.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij te kennen gegeven het boetebesluit niet langer te handhaven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 oktober 2003, waar voor appellant is verschenen D. van Leeuwerden, belastingadviseur bij Deloitte & Touche te Rotterdam en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.A. Koenders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het hoger beroep beperkt zich thans nog tot de ongegrondverklaring van het beroep tegen dat deel van het besluit van
29 februari 2000, waarbij de correctienota's d.d. 23 december 1998 zijn gehandhaafd en het daartegen gerichte bezwaar ongegrond is verklaard.
De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen.
De correctienota's van 23 december 1998 betreffen de premiejaren 1993 tot en met 1996 en berusten op de overweging dat appellant in de betreffende jaren buiten de loonadministratie betalingen aan werknemers heeft gedaan die als loon aangemerkt moeten worden en waarover (nader) premie moet worden berekend. De door appellant gevoerde loon- administratie is door gedaagde verworpen en de correctienota's zijn vastgesteld aan de hand van gegevens over 1995 en 1996.
Appellant erkent dat hij loonbetalingen heeft gedaan buiten de loonadministratie. Deze betalingen werden in de administratie verdoezeld door valse facturen. De weekstaten, werkbriefjes, notities, urenlijsten en overzichtslijsten per individuele werknemer over de hier van belang zijnde jaren heeft appellant niet bewaard.
Aan de hand van bij huiszoekingen in januari 1998 aangetroffen weekstaten, overzichtslijsten per persoon, projectoverzichten en notities inzake verrichte werkzaamheden met betrekking tot een deel van de op 1995 en op 1996 betrekking hebbende bedrijfsadministratie, aangevuld met door aanvullend, gericht onderzoek verzamelde en overigens bekende gegevens is een reconstructie gemaakt van de door appellant over 1995 en 1996 niet in de loonadministratie verantwoorde werkuren. Gedaagde heeft aan de hand van de uit het onderzoek bekend geworden gegevens over de in 1995 en 1996 verloonde (netto) uurlonen vervolgens berekend in welke omvang lonen buiten de loonadministratie zijn gehouden. Deze schattings- methode is, bij gebreke van een door appellant gevoerde administratie die een betrouwbare vaststelling van de verloonde bedragen mogelijk maakt, aanvaardbaar. De Raad vindt geen aanleiding voor het oordeel dat gedaagde bij deze schatting niet tot een verantwoorde, weloverwogen schatting is gekomen. Het risico dat de schatting heeft geleid tot een te hoog bedrag aan verschuldigde premie komt voor rekening en risico van appellant, nu hij heeft nagelaten een deugdelijke administratie te voeren. Gedaagde was, anders dan appellant heeft betoogd, niet gehouden tot een schatting op grond van de gegevens over 1997 en 1998, omdat deze evenmin voldoende zekerheid bieden.
Gedaagde heeft in het verweerschrift in eerste aanleg op juiste gronden uiteengezet dat en waarom hij niet is gebonden aan het door appellant met de fiscus bereikte compromis en evenmin met de belastingdienst tot een gezamenlijk standpunt behoefde te komen.
Het vorenstaande voert tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover thans nog aangevochten, kan worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-- te betalen door het Uwv;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde recht van € 77,14,- (fl. 170,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2003.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) R.E. Lysen