ECLI:NL:CRVB:2003:AO1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2234 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van een uitzendbureau in sector 12 van de Metaal- en technische bedrijfstakken

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2003, staat de indeling van een uitzendbureau in sector 12, Metaal- en technische bedrijfstakken, centraal. Eiseres, handelend onder de naam [naam bedrijf], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 2 maart 2001, waarin haar uitzendbureau met ingang van 1 januari 2001 in deze sector is ingedeeld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 10 november 2000. Eiseres heeft haar bezwaren ingediend via haar gemachtigde, mr. drs. P. van de Linde, en heeft in beroep aangevoerd dat de indeling onterecht is.

De Raad heeft vastgesteld dat de indeling van het uitzendbureau van eiseres in sector 12 is gebaseerd op de inwerkingtreding van het Besluit indeling uitzendbedrijven, dat op 1 januari 2001 van kracht werd. Dit besluit is een uitvloeisel van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997. Eiseres heeft betoogd dat in de arbeidsovereenkomsten met haar personeel een uitzendbeding ontbreekt, zoals bedoeld in artikel 7:691, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Raad heeft echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomsten van eiseres wel degelijk een opzegtermijn bevatten, waardoor de clausule niet kan worden aangemerkt als een uitzendbeding.

De Raad heeft geconcludeerd dat de indeling van het uitzendbureau in sector 12 terecht is gehandhaafd, omdat meer dan 50% van het premieplichtig loon over 2000 betrekking had op werkzaamheden die aan deze sector konden worden toegerekend. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er sprake was van een uitzendbeding, waardoor haar beroep ongegrond is verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

01/2234 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres] handelend onder de naam [naam bedrijf], wonende te [woonplaats], eiseres
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 maart 2001 heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 10 november 2000, waarbij haar uitzendbureau met ingang van 1 januari 2001 is ingedeeld in sector 12, Metaal- en technische bedrijfstakken.
Tegen dat besluit is eiseres bij gemachtigde mr. drs. P. van de Linde, werkzaam bij Cox & Partners Belastingadviseurs te Hoofddorp, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 26 juni 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 24 juli 2001, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 oktober 2003, waar eiseres, zoals aangekondigd, niet is verschenen en waar voor verweerder is verschenen R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De bij het bestreden besluit door verweerder gehandhaafde indeling per 1 januari 2001 van het uitzendbureau van eiseres in sector 12, Metaal- en technische bedrijfstakken, is een uitvloeisel van de inwerkingtreding op die datum van het op artikel 52, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 gebaseerde Besluit indeling uitzendbedrijven van 6 oktober 1999, Stcrt. 2000, nr. 49. Bij dit besluit is ingetrokken het Uitleenbesluit van 30 mei 1958, Stcrt. 119.
In artikel 1, eerste lid, van het Besluit indeling uitzendbedrijven is bepaald, dat de werkgever, die zich in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf of beroep bezig houdt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde, waarbij die arbeidskrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in art. 7:690 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin tevens een beding als bedoeld in art. 7:691, tweede lid, BW is opgenomen, wordt ingedeeld in sector 52. Uitzendbedrijven, mits met dit ter beschikking stellen van arbeidskrachten meer dan 50% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis is gemoeid.
Op grond van artikel 2 van het besluit wordt de werkgever, die zich bezig houdt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld is artikel 1, wanneer met dat ter beschikking stellen meer dan 15, doch niet meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis is gemoeid, voorzover het die werkzaamheden betreft ingedeeld in sector 52. Uitzendbedrijven.
In artikel 3 is bepaald dat met de werkgever in de vorige artikelen gelijkgesteld wordt de werkgever, die op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW arbeidskrachten ter beschikking stelt - niet zijnde arbeidskrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid -, mits door die arbeidskrachten geen werkzaamheden worden verricht, die sec functioneel bezien voor meer dan 50% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis aan één sector kunnen worden toegerekend.
Artikel 7:691, tweede lid, van het BW bepaalt dat in de uitzendovereenkomst schriftelijk kan worden bedongen dat die overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever aan de derde als bedoeld in artikel 7:690 BW op verzoek van die derde ten einde komt. Indien een beding als bedoeld in de vorige volzin in de uitzendovereenkomst is opgenomen, kan de werknemer die overeenkomst onverwijld opzeggen.
Verweerder heeft het uitzendbedrijf van eiseres ingedeeld in sector 12 op de grond dat in de arbeidsovereenkomsten met haar personeel niet is opgenomen het uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691, tweede lid, van het BW en voorts dat meer dan 50% van het premieplichtig loon over 2000 ziet op werkzaamheden die zijn toe te rekenen aan sector 12.
Dit laatste is in beroep door eiseres niet bestreden. Wel heeft zij bestreden dat er geen sprake is van een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomsten. Zij heeft erop gewezen dat in 2000 in acht van de dertien overeenkomsten was opgenomen de volgende clausule:
"Als ontbindende voorwaarde van het contract voor bepaalde tijd geldt dat wanneer
< naam opdrachtgever > de opdracht beëindigt met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, dat ook de arbeidsovereenkomst tussen < naam werknemer > en [naam bedrijf] van rechtswege vervalt".
Weliswaar wordt in deze contractsbepaling artikel 7:691, tweede lid, van het BW niet met zoveel woorden genoemd, doch naar de mening van eiseres kan deze bepaling niet anders worden gezien dan een beding in de zin van dit artikellid.
De Raad volgt eiseres hierin niet. Met verweerder moet de Raad vaststellen dat in alle door eiseres overgelegde arbeidsovereenkomsten een opzegtermijn van één maand is opgenomen. Gelet op artikel 7:691, tweede lid, tweede volzin, van het BW kan de door eiseres genoemde clausule dan ook niet worden aangemerkt als een uitzendbeding in de zin van dit artikellid. Kenmerkend voor dit uitzendbeding is dat de werknemer zonder gebonden te zijn aan een opzegtermijn de uitzendovereenkomst kan opzeggen. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2003.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.E. Lysen
JK/10123