[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de in het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2002, nr. AWB 00/8666 AW H V87 G106 K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagden is een verweerschrift ingediend en zijn desgevraagd nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar voor appellant is verschenen mr. B. van Bon, advocaat te Utrecht. Gedaagden hebben zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Na een reorganisatie is appellant, als ambtenaar werkzaam in dienst van de provincie Noord-Holland, in de loop van 1998 geplaatst als beleidsmedewerker [naam afdeling]. De functietypering van deze functie werd indertijd voorlopig vastgesteld. Op basis van deze voorlopige typering is de functie met toepassing van de Raamregeling organieke functietypering en -waardering Noord-Holland (hierna: de Raamregeling), eveneens voorlopig, gewaardeerd op het niveau van schaal 12. Deze waardering geschiedde op grond van artikel 2, eerste lid, van de Raamregeling volgens de zogeheten Functiekarakteristieken IMF. Ingevolge deze methode wordt voor functies door vergelijking met korte kernachtige omschrijvingen van soorten functies het niveau bepaald.
1.2. Bij besluit van 10 november 1999 hebben gedaagden de definitieve typering van de functie vastgesteld en deze typering met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Raamregeling gewaardeerd, hetgeen uitkwam op het niveau van salarisschaal 12.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de typering en de waardering van de door hem beklede functie. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2000 hebben gedaagden het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat appellant had ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 oktober 2000 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de door gedaagden vastgestelde typering van de in geding zijnde functie geen juist overzicht zou geven van de taken die deze functie bevat. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank omtrent de vaststelling van de functietypering heeft overwogen.
3.2. Namens appellant is aangevoerd dat niet volstaan kon worden met de onderhavige globale typering, maar dat gedaagden met het oog op de waardering van de functie een meer specifieke typering van de functie hadden moeten vaststellen. Dit standpunt wordt door de Raad niet gedeeld. In artikel 1, aanhef en onder c, van de Raamregeling is bepaald dat onder functietypering - welke typering blijkens het vervolg van de Raamregeling als basis dient voor de functiewaardering - wordt verstaan de kernachtige schriftelijke uitwerking van de kenmerkende taken in de organieke functie. Nu de in geding zijnde typering aan deze omschrijving voldoet, waren gedaagden niet gehouden tot een nadere uitwerking van de onderscheiden functiebestanddelen, zoals door appellant werd verlangd.
3.3. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de waardering van de onderhavige functie niet op onvoldoende gronden berust. Het standpunt van appellant dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd, wordt door de Raad niet gedeeld. Het bestreden besluit geeft, gelezen in samenhang met het van toepassing zijnde functiewaarderingssysteem, voldoende inzicht in de wijze waarop gedaagden tot hun conclusie zijn gekomen dat de betrokken functie op het niveau van schaal 12 dient te worden gewaardeerd.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit door de rechtbank terecht in stand is gelaten.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003.