[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 november 2001, nr. 01/183 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en zijn nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 november 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich aldaar niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
1.1. In verband met de gemeentelijke herindeling is in de gemeente Waalwijk de Regeling functiewaardering gemeente Waalwijk 1998 vastgesteld. Op basis van deze regeling zijn alle functies, waaronder ook die van appellant, opnieuw beschreven en gewaardeerd.
1.2. Op basis van de beschrijving daarvan per 1 januari 1997 is appellants functie van [naam functie] door gedaagde ingedeeld in hoofdgroep V, met een score voor de gezamenlijke secundaire factoren van 14 punten, waarvan 3 punten voor contact. Een wijziging met ingang van 30 november 1998 van het aantal medewerkers waaraan door appellant leiding werd gegeven heeft geleid tot wijziging van de score 2 voor de factor leidinggeven in een score van 3, zodat de totaalscore voor de secundaire factoren per die datum 15 bedroeg. Bij besluit van 9 mei 2000 heeft gedaagde aan appellant mededeling gedaan van voornoemde beschrijving en waardering, waaraan is toegevoegd dat een en ander heeft geleid tot indeling van appellants functie in salarisschaal 12.
1.3. De door appellant tegen de vastgestelde waardering gemaakte bezwaren zijn door gedaagde bij het bestreden besluit van 12 december 2000 afgewezen.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Het geding in hoger beroep spitst zich toe op de waardering van het gezichtspunt contact met een score van 3 punten, waarbij appellant er de nadruk op legt dat bij de functies van Hoofd Economische Zaken en Hoofd Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting voor het gezichtspunt contact 4 punten is toegekend.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen hieromtrent hebben aangevoerd als volgt.
3.1. De rechterlijke toetsing in een geval als dit dient een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2. Volgens het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt voor de secundaire factor contact 3 punten toegekend indien er sprake is van een duidelijke belangentegenstelling, waarbij de beslissing vastligt, zodat het gaat om anderen ertoe te brengen tot actie over te gaan, dan wel zulks juist niet te doen, waarbij vaak een machtsmiddel aanwezig is. Voor toekenning van 4 punten is vereist dat er sprake is van een controversiële situatie, waarbij een beslissing tot stand komt, hetzij door overtuigen, hetzij door onderhandelen. In de toelichting bij het gezichtspunt contact is aangegeven dat een score van 4 punten voor dit gezichtspunt slechts kan worden bereikt indien daarbij, naast het feit dat geen machtsmiddel aanwezig is, in een gesprek op dat moment een zwaarwegende beslissing moet worden genomen en er sprake is van volledige zelfstandigheid, waarbij de functionaris verantwoordelijk is voor de genomen beslissing en hierop niet kan terugkomen.
3.3. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep enkele situaties genoemd die zich in de uitoefening van zijn functie hebben voorgedaan en die naar zijn opvatting toekenning van 4 punten voor het gezichtspunt contact rechtvaardigen. In het bijzonder heeft appellant gewezen op onderhandelingen die hij als enige vertegenwoordiger van de gemeente met het toenmalige PaletKabelcom heeft gevoerd over de overdracht van de zendmachtiging voor de CAI. Te dien aanzien merkt de Raad op dat appellant ter zitting heeft erkend dat hij de mogelijkheid had om de onderhandelingen af te breken, waarna de overdracht van de zendmachtiging niet zou doorgaan, en dat hij niet in een situatie heeft verkeerd waar hijzelf verantwoordelijk kon worden gehouden voor een eventuele ernstige afbreuk van het vertrouwen van de gesprekspartner of organisatie of voor de hoge kosten die het gevolg zouden zijn van niet-succesvolle onderhandelingen. Daarmee staat naar het oordeel van de Raad voldoende vast dat in dat geval wel een machtsmiddel aanwezig was.
3.4. Het verschil in waardering tussen appellants functie en de functies Hoofd Economische Zaken en Hoofd Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting wordt naar het oordeel van de Raad afdoende verklaard door het feit dat ten aanzien van de door gedaagde in dit verband genoemde onderhandelingen met boerenbedrijven over de verwerving van grond geldt dat daarbij juist geen machtsmiddelen aanwezig zijn, zodat daarbij moet worden volstaan met onderhandelen.
3.5. Het vorenstaande betekent dat de beslissing van gedaagde om de secundaire factor contact op 3 punten te waarderen naar het oordeel van de Raad niet op onvoldoende gronden berust.
4. De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand houdt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.H. van Kreveld en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003.