ECLI:NL:CRVB:2003:AO0381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2419 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedifferentieerde premie voor WAO gebaseerd op betaalde uitkering aan (ex-)werkneemster

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2003, gaat het om de gedifferentieerde premie voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die is vastgesteld op basis van een betaalde uitkering aan een (ex-)werkneemster. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is in hoger beroep gekomen van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de gedaagde gegrond had verklaard. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.J. Frikkee, betwistte de toekenning van de WAO-uitkering aan de (ex-)werkneemster, met name de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in bezwaar of beroep de juistheid van deze vaststelling kon aanvechten, maar de Centrale Raad van Beroep was het hier niet mee eens.

De Raad overwoog dat artikel 87e van de WAO bepaalt dat een werkgever niet kan aanvoeren dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld in een procedure over de gedifferentieerde premie. Dit betekent dat grieven met betrekking tot de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet aan de orde kunnen komen in een procedure over de premie. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven en verklaarde het inleidend beroep alsnog ongegrond.

De zaak is behandeld op een zitting op 23 oktober 2003, waar de appellant werd vertegenwoordigd door mr. K.D. van Someren. De (ex-)werkneemster had eerder op 25 september 1997 arbeidsongeschiktheid gemeld, maar de gedaagde had geweigerd haar ziek te melden. De Raad oordeelde dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag correct was vastgesteld op basis van de ambtshalve ziekmelding door de afdeling WW van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad bevestigde de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

01/2419 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 6 augustus 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam onder dagtekening 20 februari 2001 tussen partijen gegeven uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. C.J. Frikkee, advocaat te Rotterdam, bij schrijven van 16 november 2001 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 oktober 2003 waar voor appellant is verschenen
mr. K.D. van Someren, werkzaam bij appellant. Namens gedaagde is bij die gelegenheid - met kennisgeving - niemand verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft bij het besluit van 14 maart 2000 zijn standpunt gehandhaafd dat voor gedaagde de gedifferentieerde premie voor de WAO voor het premiejaar 2000 1,29% bedraagt. De hoogte van deze gedifferentieerde premie is blijkens de gedingstukken gebaseerd op de in het jaar 1998 ten behoeve van [naam (ex-werkneemster)] (hierna: de (ex-)werkneemster) betaalde uitkering ingevolge de WAO.
De Raad gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden.
De arbeidsovereenkomst tussen de (ex)-werkneemster en gedaagde is door de kantonrechter ontbonden per 1 oktober 1997. Bij het aanvragen van een uitkering ingevolge de werkloosheidswet (WW) meldde de (ex)-werkneemster dat ze per
25 september 1997 arbeidsongeschikt was geworden, maar dat gedaagde had geweigerd haar ziek te melden. De afdeling WW van appellant heeft vervolgens een ambtshalve ziekmelding doen plaatsvinden, waarbij de eerste arbeidsonge- schiktheidsdag van de (ex)-werkneemster is vastgesteld op 25 september 1997. Van het toekenningsbesluit van een WAO-uitkering aan de (ex)-werkneemster bij besluit van 20 juli 1998 ingaande 24 september 1998 is gedaagde bij brief van eveneens 20 juli 1998 een afschrift toegezonden. Hierbij is door appellant aangegeven dat en op welke wijze gedaagde tegen deze toekenningsbeslissing bezwaar kan aantekenen.
In bezwaar en (hoger) beroep heeft gedaagde zich met name op het standpunt gesteld dat appellant ten onrechte een WAO-uitkering heeft toegekend aan de (ex)-werkneemster, in het bijzonder omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist zou zijn vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard onder de overweging dat artikel 87e van de WAO zich niet verzet tegen een beoordeling in bezwaar of beroep van de juistheid van de vaststelling van die eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
De Raad kan de rechtbank hierin niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
In artikel 87e van de WAO is bepaald dat het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid van de WAO, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 78, derde of vierde lid van de WAO, bedoelde opslag of korting niet kan zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Naar het oordeel van de Raad volgt uit deze bepaling dat een grief die ziet op de toekenning van een arbeidsongeschikt- heidsuitkering, waaronder begrepen de ingangsdatum van de uitkering, in een geding omtrent de vaststelling van de gedifferentieerde premie niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar of (hoger) beroep tegen die vaststelling. In een procedure betreffende de gedifferentieerde premie kunnen slechts die grieven aan de orde komen die niet zien op de toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen waarop de berekening van genoemde premie is gebaseerd. Grieven met betrekking tot een toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen slechts slagen in een procedure over die uitkering.
Ten aanzien van de stellingname van gedaagde dat door appellante telefonisch een onjuist advies is gegeven overweegt de Raad dat de gestelde gang van zaken - zo al juist - er niet toe kan leiden dat in weerwil van artikel 87e van de WAO in een geschil als het onderhavige (toch) de eerste arbeidsgeschiktheidsdag ter discussie kan worden gesteld.
Dit leidt er toe dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2003.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) R.E. Lysen