ECLI:NL:CRVB:2003:AO0353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Verwijtbare werkloosheid door ontslagname zonder vooruitzichten op ander werk
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2003, staat de vraag centraal of de appellant recht heeft op een WW-uitkering na zelf ontslag te hebben genomen. De appellant, werkzaam als taxichauffeur bij [naam B.V.], heeft op 14 september 1999 ontslag genomen met ingang van 29 september 1999. Hij voert aan dat hij ontslag heeft genomen vanwege het te laat betalen van loon, het ontbreken van vergoedingen voor overuren, het niet ontvangen van loonsverhogingen en problemen met het verkrijgen van vakantiedagen en vakantiegeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen uitzicht had op ander werk en niet al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om werkloosheid te voorkomen. De Raad oordeelt dat de dienstbetrekking is geëindigd zonder dat er zodanige bezwaren waren dat voortzetting redelijkerwijs niet van de appellant kon worden gevergd. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding om de verwijtbaarheid te verminderen of om af te zien van het opleggen van een maatregel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.