ECLI:NL:CRVB:2003:AN9829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1540 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en proceskostenvergoeding in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 januari 2002, waarin zijn beroep tegen de handhaving van een disciplinaire straf van berisping ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2003, waarbij beide partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat door een districtschef was genomen, onbevoegd was, omdat er geen ondermandaat was verleend. De Raad oordeelt dat het besluit had moeten worden genomen door de korpsbeheerder, en dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze geen proceskostenveroordeling bevatte. De Raad oordeelt dat appellant terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de bevoegdheid van de districtschef en dat de korpsbeheerder het besluit later heeft bekrachtigd. Dit betekent dat de rechtbank de proceskosten van appellant in eerste aanleg moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 644,-. Daarnaast heeft de Raad de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 161,-, omdat de zaak als licht van gewicht werd beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing de gedaagde, de politieregio Gelderland-Zuid, veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 165,- door de gedaagde aan appellant moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 december 2003.

Uitspraak

02/1540 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Zuid, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 januari 2002, nr. 99/2451 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend waarop door appellant is gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 oktober 2003. Partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voorzover hier van belang, het beroep van appellant gericht tegen de handhaving van de hem, appellant, opgelegde disciplinaire straf van berisping ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot de door appellant aan de orde gestelde bevoegdheidsvraag - kort gezegd - overwogen dat voorzover aan het bestreden besluit wegens het ontbreken van een duidelijke op schrift gestelde mandaatregeling een gebrek zou kleven, moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit nadien door het ter zake bevoegde orgaan is bekrachtigd, zodat de rechtbank geen aanleiding zag voor vernietiging van het bestreden besluit op dit punt.
2. Het hoger beroep tegen deze uitspraak betreft uitsluitend de niet uitgesproken proceskostenveroordeling.
3.1. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit van 18 november 1999 tot handhaving van een door een districtschef opgelegde disciplinaire straf namens gedaagde is genomen door de korpschef. De Raad stelt voorts vast dat appellant in zijn bij de rechtbank ingediende beroepschrift reeds als grief naar voren heeft gebracht dat het bestreden besluit onbevoegd genomen is. Aangezien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een toereikend mandaat ontbrak, onderschrijft de Raad deze grief. Immers, aan de districtschef was geen ondermandaat verleend, zodat het primaire besluit tenminste door de korpschef genomen had moeten worden. Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht had vervolgens het bestreden besluit door de korpsbeheerder genomen moeten worden. De in het verweerschrift door gedaagde weergegeven opvatting dat van onbevoegdheid geen sprake was deelt de Raad dus niet.
3.2. Het bestreden besluit is eerst in de loop van de procedure voor de rechtbank en, naar moet worden aangenomen, naar aanleiding van appellants grief op dit punt, uitdrukkelijk bekrachtigd door de korpsbeheerder. Als gevolg daarvan is het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking gebracht. De Raad is gelet op deze gang van zaken van oordeel dat de rechtbank, door het niet uitspreken van een proceskostenveroordeling, heeft miskend dat appellant aanvankelijk terecht is opgekomen tegen het bestreden besluit voorzover het de bevoegdheid betreft. In verband daarmee acht de Raad, anders dan de rechtbank, een proceskostenveroordeling op zijn plaats. Het achterwege blijven van de vernietiging staat daaraan niet in de weg, omdat vernietiging van het bestreden besluit geen voorwaarde vormt voor een proceskostenveroordeling.
3.3. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen voorzover aangevochten. Hij zal het bedrag van de door gedaagde te vergoeden proceskosten van appellant in eerste aanleg (alsnog) bepalen op € 644,-. De Raad acht voorts termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Waar de Raad deze zaak in hoger beroep aanmerkt als licht van gewicht, zodat de wegingsfactor 0,5 dient te worden toegepast, stelt hij deze kosten vast op € 161,- wegens het opstellen van een beroepschrift.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij geen proceskostenveroordeling is uitgesproken;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 805,-, te betalen door de politieregio Gelderland-Zuid;
Bepaalt dat genoemde politieregio aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.G.J. Broekhuizen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) E.G.J. Broekhuizen.