ECLI:NL:CRVB:2003:AN8943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2109 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de motivering van een besluit tot afwijzing van bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. Appellant had op 24 augustus 1999 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar had geen gegevens verstrekt aan de gemeente, omdat hij twijfelde aan de vertrouwelijkheid van deze gegevens. De gemeente besloot daarop om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Na een ongegrond verklaard bezwaar, werd er op verzoek van appellant een advies ingewonnen van de gemeente Rheden. Dit advies werd integraal overgenomen door de gemeente Rozendaal, zonder dat de gemeente beschikte over de aan het advies ten grondslag liggende stukken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de gemeente zich had moeten vergewissen van de deugdelijkheid van het advies. Aangezien de gemeente niet over de relevante stukken beschikte, kon de deugdelijkheid van het advies niet worden beoordeeld. Hierdoor is het besluit van 10 oktober 2000 in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan het niet in stand blijven. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak gedeeltelijk en verklaart het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 gegrond. De gemeente wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij zij zich kan beperken tot de beoordeling van de bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige hulp. De Raad ziet geen aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten van appellant, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond.

Uitspraak

01/2109 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 15 februari 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden en desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 september 2003, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door K.M. Schaap, werkzaam bij de gemeente Rozendaal en J.J. Beerepoot, werkzaam bij de gemeente Rheden.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 24 augustus 1999 ter voorziening van verschillende kosten een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). Bij zijn aanvraag heeft appellant aan gedaagde geen gegevens verstrekt, omdat hij er niet van overtuigd was dat gedaagde deze gegevens niet verder bekend zou maken aan derden. Gedaagde heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 30 november 1999 de aanvraag om bijzondere bijstand niet in behandeling te nemen. Bij besluit van 18 april 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Terwijl het beroep tegen het besluit van 18 april 2000 bij de rechtbank aanhangig was, heeft gedaagde op voorstel van appellant de gemeente Rheden ingeschakeld om hem van advies te dienen. Daarbij is afgesproken dat appellant aan de gemeente Rheden de stukken verstrekt die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand op basis van de aanvraag van 24 augustus 1999. Gedaagde heeft vervolgens op 10 oktober 2000 een nader besluit op bezwaar genomen, waarbij onder overneming van het op 7 juli 2000 door burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden uitgebrachte advies de aanvraag om bijzondere bijstand alsnog is afgewezen.
De rechtbank heeft het besluit van 10 oktober 2000 aangemerkt als een besluit als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb en het beroep tegen het besluit van 18 april 2000 mede gericht geacht tegen dat besluit. Bij haar uitspraak van
15 februari 2001 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 april 2000 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, voorzover daarbij zijn beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 ongegrond is verklaard. Ter zitting van de Raad heeft appellant naar voren gebracht dat zijn (financiële) omstandigheden inmiddels zijn gewijzigd en dat hij daarom het geschil in hoger beroep beperkt tot de afwijzing van de bijzondere bijstand in de kosten van tandheelkundige hulp.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de Abw bestaat recht op bijstand jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 66, eerste lid (oud), van de Abw bepalen burgemeester en wethouders welke gegevens ten behoeve van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
Ingevolge artikel 66, derde lid (oud), van de Abw onderzoeken burgemeester en wethouders de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens en stellen zonodig onderzoek in naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
De Raad stelt vast dat gedaagde in zijn besluit van 10 oktober 2000 het door de gemeente Rheden uitgebrachte advies van
7 juli 2000 integraal heeft overgenomen zonder dat hij heeft beschikt over de aan dat advies ten grondslag liggende stukken of heeft kennis genomen van de inhoud van deze stukken. Daaruit vloeit voort dat het besluit van 10 oktober 2000 in strijd met artikel 66, derde lid (oud), van de Abw tot stand is gekomen. Dat besluit dient derhalve, reeds om die reden te worden vernietigd, voorzover dat ziet op de in hoger beroep nog in geding zijnde kosten van tandheelkundige hulp.
Voorts merkt de Raad het volgende op. Een bestuursorgaan dat een besluit baseert op een op zijn verzoek uitgebracht advies dient zich ervan te vergewissen dat er sprake is van een deugdelijk advies. Daarvan kan slechts sprake zijn indien uit dat advies blijkt op welke gegevens het is gebaseerd en welke procedure bij de totstandkoming van het advies is gevolgd. Nu gedaagde niet beschikte over de aan het advies ten grondslag liggende stukken en daardoor de deugdelijkheid (van de totstandkoming) van het door de gemeente Rheden uitgebrachte advies niet kan beoordelen, is de Raad van oordeel dat het besluit van 10 oktober 2000, voorzover aangevochten, ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat ook de aangevallen uitspraak gedeeltelijk dient te worden vernietigd.
Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 gegrond verklaren en gedaagde opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij gedaagde zich, gelet op de omvang van het geschil in hoger beroep, kan beperken tot de beoordeling van de bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige hulp.
Teneinde partijen de nodige helderheid te verschaffen en ter voorkoming van verdere procedures, acht de Raad het geraden nog het volgende op te merken.
Op grond van artikel 65, eerste en derde lid, van de Abw, artikel 66, eerste en derde lid (oud), van de Abw, in combinatie met artikel 63, eerste lid, van de Abw rust op appellant de verplichting om aan gedaagde die gegevens te verstrekken die voor het geldend maken van het recht op bijstand relevant zijn. Wanneer de verstrekking van deze gegevens uitblijft, kan gedaagde de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige hulp -onder herroeping van het primaire besluit van
30 november 1999 -alsnog afwijzen op de grond dat het recht op bijzondere bijstand van appellant niet is vast te stellen. Ten slotte wijst de Raad op het in artikel 123, eerste lid, van de Abw neergelegde verbod om de in het kader van de toepassing van de Abw verstrekte gegevens verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, omdat van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 gegrond;
Vernietigt dat besluit voorzover dat ziet op de kosten van tandheelkundige hulp;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Bepaalt dat de gemeente Rozendaal aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 104,37 (ƒ 230,--) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003.
(get.) Th.C. van Sloten
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen