ECLI:NL:CRVB:2003:AN8581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2615 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde forfaitaire schadevergoeding wegens onrechtmatige inschrijving in de ziekenfondsverzekering

In deze zaak gaat het om de vraag of het ziekenfonds terecht een forfaitaire schadevergoeding heeft opgelegd aan de appellant wegens onrechtmatige inschrijving als ziekenfondsverzekerde. De appellant, wonende in Canada, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Onderlinge Waarborgmaatschappij OHRA Zorgverzekeringen u.a., dat hem een schadebedrag van f 6.917,15 in rekening bracht voor de periode van 1 augustus 1996 tot 26 oktober 1999. Het bezwaar werd ongegrond verklaard en de rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.

De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen als ziekenfondsverzekerde en dat zijn werkgever, Cargill BV, hem had afgemeld. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat hij op de hoogte had moeten zijn van de regels omtrent de inschrijving. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de gedaagde, de zorgverzekeraar, op goede gronden de schadevergoeding had gevorderd.

De Raad overwoog dat de appellant had moeten weten dat zijn verzekering eindigde bij het beëindigen van zijn dienstverband en dat hij tijdig inlichtingen had moeten inwinnen over zijn verzekeringsstatus. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vordering tot schadevergoeding konden mitigeren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzekerde om wijzigingen in zijn situatie tijdig te melden en de rol van de zorgverzekeraar in het controleren van de rechtmatigheid van inschrijvingen. De Raad bevestigde dat de gedaagde rechtmatig had gehandeld door de schadevergoeding op te leggen en dat de appellant niet in zijn gelijk kon worden gesteld.

Uitspraak

02/2615 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende in Canada, appellant,
en
de Onderlinge Waarborgmaatschappij Nuts Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te
's-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij primair besluit van 28 oktober 1999 heeft de rechtsvoorganger van gedaagde, de Onderlinge Waarborgmaatschappij OHRA Zorgverzekeringen u.a., aan appellant een schadebedrag van f 6.917,15 in rekening gebracht wegens onrechtmatige inschrijving als ziekenfondsverzekerde over de periode van 1 augustus 1996 tot 26 oktober 1999.
Bij het bestreden besluit van 29 maart 2000 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 oktober 1999 ongegrond verklaard.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 5 april 2002 het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant is [naam vader], wonende te [woonplaats], vader van appellant, op bij beroepschrift van 17 april 2002 aangegeven gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 9 september 2003. Voor appellant is daar verschenen [naam vader], voornoemd. Gedaagde is daar niet verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst, gelet op de inhoud van de gedingstukken, voor een weergave van de relevante feiten, omstandigheden, regelgeving en de standpunten van partijen in eerste aanleg naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of bij het bestreden besluit van 29 maart 2000 terecht op grond en met toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 5, vierde lid, van de Ziekenfondswet wegens het niet naleven van de bij en krachtens het tweede lid van de bepaling gestelde regel betreffende de inschrijving als ziekenfondsverzekerde een zogenoemde forfaitaire schadevergoeding ten bedrage van f 6.917,15 is gevorderd.
De rechtbank heeft hierover in de aangevallen uitspraak het volgende overwogen:
"Allereerst stelt de rechtbank - gezien de stukken - vast dat door eiser niet wordt bestreden dat hij in het tijdvak hier in geding (te weten van 1 augustus 1996 tot 26 oktober 1999) onrechtmatig als verplicht verzekerde van het ziekenfonds stond ingeschreven.
(…) Uit artikel 14 van het Inschrijvingsbesluit volgt dat het primair de verantwoordelijkheid van de verzekerde is, om aan het ziekenfonds alle wijzigen te melden die tot beëindiging van de verzekering leiden. Of al dan niet tijdig afmelding als verplicht verzekerde heeft plaatsgevonden door middel van inzending door zijn werkgever Cargill BV van een standaardafmelding, is daarom niet doorslaggevend. Betrokkene heeft niet gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van het Inschrijvingsbesluit door niet zelf aan de op hem als (gewezen) verzekerde rustende inlichtingsverplichting te voldoen. De rechtbank acht het in dit verband niet aannemelijk dat eiser, in tegenstelling tot hetgeen hij eerder heeft gesteld, indertijd bij aanvang van de verzekering vorengenoemde informatie (onder meer door middel van het aanvraagformulier) niet zou hebben ontvangen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van de door verweerder voorgestane wijze van afmelding.
De stelling van eiser dat verweerder in zijn controletaak is tekortgeschoten zodat het voortduren van eisers onrechtmatige inschrijving als verplicht verzekerde mede aan verweerder te wijten is, wordt niet onderschreven. Op grond van het Besluit controle op de rechtmatigheid van inschrijving als ziekenfondsverzekerde 1990, dient verweerder eens in de vijf jaar de rechtmatigheid van de inschrijving van haar verzekerden te controleren. Die termijn was nog niet verstreken toen de onrechtmatige inschrijving werd geconstateerd.
Gelet op het hiervoor overwogene was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, ZFW bevoegd een schadevergoeding in rekening te brengen. Verweerder heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt door uit te gaan van het forfaitair door het College voor Zorgverzekeringen (voorheen de Ziekenfondsraad) vastgestelde bedrag, welke is gebaseerd op de landelijk gemiddelde kosten van een ziekenfondsverzekerde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Zij overweegt daartoe dat - hoewel van schade in de vorm van declaraties in de betreffende periode niet is gebleken - zij het aannemelijk acht dat van enige schade bestaande uit doorbetaalde abonnementshonoraria voor de huisarts en administratieve rompslomp wel degelijk sprake is geweest. Niet is gebleken dat de berekeningswijze van het schadeforfaitaire bedrag wegens de onrechtmatige inschrijving door verweerder onjuist is.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat, blijkens de stukken, de betaalde premie is verrekend met het door verweerder terug te vorderen schadebedrag.
Niet gebleken is dat in casu sprake was van feiten en omstandigheden op grond waarvan de te vorderen schadevergoeding moest worden gematigd of achterwege gelaten. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat van onevenredige hardheid kan worden gesproken.".
Appellant kan zich hier mee niet verenigen. Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat de strikte verplichtingen, die op grond van artikel 14 van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering gelden voor verzekerden, in schril contrast staan met de verplichtingen van de zorgverzekeraars die slechts één maal per 5 jaar de verzekerden behoeven te controleren, ten gevolge waarvan het schadebedrag uitzonderlijk hoog zou zijn. Dit bedrag staat volgens appellant niet in verhouding tot de werkelijke (lagere) kosten die de verzekeraar heeft gemaakt. Van gedaagde mag meer activiteit worden verlangd bij de controle en een volledige voorlichting omtrent de gevolgen van onrechtmatige inschrijving. Voorts zou appellant door gedaagde niet op de hoogte zijn gesteld van de verplichtingen die gelden ten aanzien van een ziekenfondsverzekerde. Bovendien zou zijn toenmalige werkgever Cargill BV hem bij gedaagde hebben afgemeld. Appellant verkeerde in de veronderstelling dat hij een studentenverzekering met gedaagde had afgesloten.
Vanwege gedaagde is in hoger beroep aangevoerd dat er vanuit gegaan moet worden dat appellant louter door eigen onachtzaamheid heeft verzuimd de ziekenfondsinschrijving te beëindigen. Gedaagde heeft geen aanleiding gezien om de vordering te matigen en heeft appellant een betalingsregeling aangeboden. Verder betwist gedaagde een afmelding van werkgever Cargill B.V. te hebben ontvangen. Voorts was het ook destijds gebruikelijk dat een aparte brochure met informatie over onder meer de verzekeringsvoorwaarden werd verzonden aan de verzekerden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad dient, gelet op het vorenstaande, de vraag te beantwoorden of gedaagde terecht een bedrag van f 6.917,15 aan schade heeft gevorderd van appellant.
De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onder verwijzing naar de gronden van die uitspraak, met de strekking waarvan hij zich kan verenigen, bevestigend.
Het volgende wordt daaraan nog toegevoegd.
Appellant is gelet op het bepaalde in artikel 14, derde lid, van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering verplicht om gedaagde terstond, althans binnen de in het vierde lid van dat artikel bedoelde termijn, in kennis te stellen van feiten en omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden.
Mede in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid moet worden geacht dat de verplichte ziekenfondsverzekering eindigt bij het einde van de dienstbetrekking (CRvB 12 december 2000, USZ 2001/54) acht de Raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat appellant daarvan niet op de hoogte was of redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn. Appellant had derhalve redelijkerwijs kunnen weten dat hij niet meer verzekerd was ingevolge de Ziekenfondswet. Gelet hierop had het op de weg van appellant gelegen dat hij bij gedaagde tijdig na het staken van zijn werkzaamheden als studentstagiaire inlichtingen had ingewonnen hoe nu te handelen, waarbij de Raad in aanmerking heeft genomen dat appellant voordien als student in voorkomend geval ook op andere wijze verzekerd is geweest alsmede dat er na de beëindiging van zijn werkzaamheden als studentstagiaire premienota's inzake de aanvullende verzekering, alsmede polissen toegezonden bleven worden.
Voorts overweegt de Raad dat niet is gebleken dat de van toepassing zijnde regelgeving, waaronder het Besluit controle op de rechtmatigheid van inschrijving als ziekenfondsverzekerde 1990 en het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering, voor zover aangevochten in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Derhalve kon gedaagde op goede gronden besluiten om over de gehele periode van onrechtmatige inschrijving schade te vorderen. Evenals gedaagde heeft overwogen is de Raad niet gebleken van feiten en omstandigheden die gedaagde ertoe hadden moeten brengen de vordering geheel of ten dele te mitigeren.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter, en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert, als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.