ECLI:NL:CRVB:2003:AN8575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2116 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen voor arbeidsgehandicapten in het kader van de Wet REA

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2003, staat de vraag centraal of een computer met toebehoren als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd voor zowel arbeidsgehandicapten als niet-arbeidsgehandicapten. Appellante, die een deeltijdopleiding maatschappelijk werk en dienstverlening volgde aan de Hogeschool Brabant, had verzocht om vergoeding van de kosten voor een computer in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA). Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat de computer als algemeen gebruikelijk werd beschouwd en daarom niet voor vergoeding in aanmerking kwam.

De rechtbank Breda had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de computer noodzakelijk was voor haar opleiding en dat de door gedaagde toegekende vergoeding voor reiskosten onvoldoende was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de computer als algemeen gebruikelijk kon worden beschouwd. De Raad verwees naar de regelgeving en de overwegingen van de rechtbank, en vond geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank niet te volgen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van 'algemeen gebruikelijk' in het kader van de Wet REA en de voorwaarden waaronder voorzieningen kunnen worden toegekend aan arbeidsgehandicapten. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de wet en de toepassing ervan in vergelijkbare gevallen.

Uitspraak

02/2116 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding (de Raad van bestuur van) het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft gedaagde geweigerd appellante in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) een computer met toebehoren te vergoeden ten behoeve van haar deeltijdopleiding maatschappelijk werk en dienstverlening aan de Hogeschool Brabant te Breda.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door gedaagde bij besluit van 12 maart 2001 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De Rechtbank Breda heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 25 februari 2002 ongegrond verklaard.
Van die uitspraak is appellante in hoger beroep gekomen op bij beroepschrift aangevoerde gronden.
Bij brief van 24 juni 2002 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend en bij brief van 16 juni 2003 heeft appellante nog een aantal stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 2 juli 2003, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door A.M.J. van Grondelle, wonende te Goirle.
Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleys, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De feiten welke de rechtbank als vaststaande heeft aangenomen, vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn beoordeling.
De in het bestreden besluit neergelegde weigering om appellante niet in aanmerking te brengen voor een computer (met toebehoren) is gebaseerd op het bepaalde in artikel 2 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA (hierna: het besluit). In dat artikel, zoals dat luidde ten tijde in geding, is onder meer bepaald dat een voorziening als bedoeld in artikel 22 van de Wet REA, niet wordt toegekend indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.
In de toelichting op artikel 2 van het Besluit staat onder meer te lezen dat het niet de bedoeling is dat kosten of diensten worden vergoed die door de meeste mensen (in een bepaalde bedrijfstak) plegen te worden aangeschaft of gebruikt, ook al hangt de aanschaf of het gebruik samen met een ziekte of gebrek.
De rechtbank, die het bestreden besluit in stand heeft gelaten, heeft onder meer het volgende overwogen:
"De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een computer (met toebehoren) op de markt is gebracht voor een algemeen koperspubliek en thans als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Met andere woorden, een dergelijke aanschaf kan als algemeen gebruikelijk voor zowel arbeidsgehandicapten als niet arbeidsgehandicapten worden beschouwd. De rechtbank kent in dit geval voorts betekenis toe aan hetgeen van de zijde van de Hogeschool Brabant bij brief van 12 oktober 2000 is verklaard. Daaruit moet worden afgeleid dat het bezit van een PC met internetvoorziening voor alle studenten die de door eiseres gevolgde opleiding volgen, wenselijk is. Verder is hier van belang dat het bij de door eiseres verzochte voorziening niet gaat om een PC die is aangepast aan haar handicap.
Uit de hiervoor bedoelde brief van de Hogeschool Brabant blijkt voorts dat eiseres gebruik kan maken van de PC-voorzieningen van deze hogeschool. Voor zover eiseres als gevolg van haar handicap hogere reiskosten moet maken, wijst de rechtbank er op dat verweerder voor die kosten een vergoeding krachtens de Wet REA heeft toegekend, zo is ter zitting gebleken.
Eiseres heeft er nog op gewezen dat zij niet over de financiële middelen beschikt om de PC (met toebehoren) aan te schaffen. Bij de beoordeling van het in geding zijnde verzoek om een voorziening op grond van artikel 22 van de Wet REA speelt echter in beginsel geen rol in hoeverre de betrokkene een dergelijke aanschaf kan betalen.".
Hetgeen door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht komt er op neer dat zij van mening is dat gedaagde haar ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor de gevraagde voorziening. Appellante heeft onder meer aangevoerd dat zij de inmiddels door haar aangeschafte PC (met toebehoren) nooit aangeschaft zou hebben als zij de opleiding aan de Hogeschool Brabant niet gevolgd zou hebben, en dat de door gedaagde toegekende vergoeding voor de reiskosten naar school slechts voldoende is voor één lesdag per week en een aantal bijeenkomsten.
In hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gevonden om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat het bestreden besluit onjuist zou zijn. De Raad verwijst kortheidshalve naar de hierboven weergegeven regelgeving en de overwegingen van de rechtbank, aan welke overwegingen de Raad niets heeft toe te voegen.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en prof. mr. W.M. Levelt-Overmars als leden, in tegenwoordigheid van S. van der Zee als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) S. van der Zee