ECLI:NL:CRVB:2003:AN8011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1745 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van correctienota's door de belastingdienst en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2003, staat de vraag centraal of het looncontrolerapport van de belastingdienst als basis kan dienen voor de correctienota's die zijn opgelegd aan appellante, een coöperatie. De zaak is ontstaan na een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 april 1999, waarin de bezwaren van appellante tegen de correctienota's met betrekking tot de jaren 1989 tot en met 1993 ongegrond werden verklaard. De rechtbank Utrecht had eerder, op 9 februari 2001, het beroep van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt nu dat het looncontrolerapport wel degelijk als basis kan dienen voor de correctienota's. De Raad stelt vast dat het rapport de resultaten van een gedegen onderzoek bevat en dat de rechtbank in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de belastingdienst niet verplicht was om een eigen onderzoek te verrichten.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de correctienota's onvoldoende onderbouwd zijn en dat de bedragen te hoog zijn vastgesteld voor bepaalde werknemers. De Raad oordeelt dat appellante onvoldoende gegevens heeft aangeleverd om haar stellingen te onderbouwen en dat het aan haar was om met nadere gegevens te komen. De Raad vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de correctienota's van twee specifieke werknemers, omdat gedaagde niet op alle individuele gevallen is ingegaan. De Raad veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,00 en bepaalt dat het Uwv het betaalde recht van € 306,30 aan appellante vergoedt.

Uitspraak

01/1745 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[naam coöperatie], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 12 april 1999 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen de correctienota's met betrekking tot de jaren 1989 tot en met 1993, bevattende een naheffing ter zake van werknemers die niet in de loonadministratie werden verantwoord en bovenmatige onkostenvergoedingen verstrekt door appellante aan haar werknemers.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 9 februari 2001 het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit, onder bepalingen van griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard voorzover daarbij de premiecorrectie over het jaar 1993 is gehandhaafd, het bestreden besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. J.B. Rietveld, werkzaam bij Ernst en Young Belastingadviseurs te Utrecht, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) van 26 juni 2001 aangevoerde gronden tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 24 juli 2001 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 augustus 2003, waarvoor appellante is verschenen mr. Rietveld, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.B. Smaalders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 30 mei 1996 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld ambtshalve een correctienota uit te reiken ten aanzien van het onterecht belasten van premieloon bij [werknemer 1], en voor het overige ongegrond te verklaren de bezwaren van appellante tegen de correctienota's met betrekking tot de jaren 1989 tot en met 1993, bevattende een naheffing ter zake van werknemers die niet in de loonadministratie werden verantwoord en bovenmatige onkosten- vergoedingen verstrekt door appellante aan haar werknemers.
Bij uitspraak van 13 november 1998 heeft de rechtbank Utrecht het namens appellante tegen dat besluit ingestelde beroep, onder bepalingen van griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 30 mei 1996 onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat gedaagde zich bij het opleggen van de correctienota's mocht baseren op de gegevens uit het rapport van de belastingdienst van 20 juni 1994, met uitzondering voor het jaar 1993 aangezien dat jaar niet in dat controlerapport aan de orde komt, en dat gedaagde niet verplicht was een eigen onderzoek te verrichten.
Gedaagde heeft ter uitvoering van die uitspraak het bestreden besluit van 12 april 1999 genomen.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 9 februari 2001 het bestreden besluit vernietigd voorzover daarbij de premiecorrectie over het jaar 1993 is gehandhaafd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Appellante is in hoger beroep gekomen en heeft daarbij primair aangevoerd dat het looncontrolerapport van de belastingdienst niet als basis voor de correctienota's kan dienen. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de correctienota's onvoldoende onderbouwd zijn en meer subsidiair heeft appellante gesteld dat de correctienota's ten aanzien van bepaalde met name genoemde personen te hoog zijn vastgesteld.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het looncontrolerapport van de belastingdienst kon dienen als basis voor de correctienota's. Naar het oordeel van de Raad bevat het looncontrolerapport de resultaten van een gedegen en zorgvuldig onderzoek. Verder acht de Raad in dit verband van belang dat de rechtbank bij uitspraak van 13 november 1998 heeft overwogen dat gedaagde zich bij het opleggen van de correctienota's mocht baseren op de gegevens uit het rapport van de belastingdienst, tegen welke uitspraak appellante niet in hoger beroep is gekomen. De Raad acht de uitspraak van de Raad van 15 juni 1994 (Premie 1993/98) waarnaar namens appellante ter onderbouwing van haar stelling is verwezen hier niet van betekenis, reeds omdat de belastingdienst in die zaak na het opstellen van het looncontrolerapport van standpunt was veranderd.
Met betrekking tot de stelling dat de correctienota's onvoldoende onderbouwd zijn heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak overwogen dat de door gedaagde in het bestreden besluit gegeven toelichting op de berekening van de correctienota's, gelezen in samenhang met de als bijlage bijgevoegde berekeningen en het rapport van de belastingdienst voldoende inzicht biedt in de wijze waarop gedaagde tot de vaststelling van de correctiebedragen is gekomen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank ter zake. Dat de bedragen met betrekking tot de kilometervergoedingen na een compromis met de belastingdienst zijn vastgesteld brengt niet met zich mee dat gedaagde niet van die bedragen zou mogen uitgaan.
Blijkens het gestelde in het verweerschrift van 24 juli 2001 is door gedaagde bij het vaststellen van de correctienota's, indien de namen van werknemers bekend waren, rekening gehouden met premiemaxima. Appellante stelt zich op het standpunt dat gedaagde voor alle werknemers een individuele premieberekening had moeten maken. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Uitgaande van de voor appellante bekende aan de correctienota's ten grondslag gelegde gegevens, ligt het naar het oordeel van de Raad op haar weg om met nadere gegevens omtrent individuele werknemers te komen. Eerst in hoger beroep is appellante met die gegevens gekomen hetgeen voor gedaagde, zoals in het verweerschrift is gesteld, aanleiding is het bestreden besluit voor zover betrekking hebbend op [naam werknemer 2] en [naam werknemer 3] niet te handhaven. Reeds daarom kan het bestreden besluit voorzover aangevochten niet in stand blijven, evenals de aangevallen uitspraak voorzover het bestreden besluit in stand is gelaten. Nu gedaagde in het verweerschrift niet op alle individuele gevallen genoemd in de brief van appellante van 26 juni 2001 is ingegaan, en namens gedaagde evenmin ter zitting daarop een nadere reactie kon worden gegeven, acht de Raad het aangewezen dat gedaagde bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens zal bezien of ook in andere gevallen aanleiding is tot bijstelling van de correctienota's.
Aangaande appellantes grief inzake een proceskostenveroordeling in de bezwaarprocedure overweegt de Raad het volgende.
Gelet op artikel III Overgangsbepaling bij de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures, blijft artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing, indien het besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt of administratief beroep kan worden ingesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen.
Vooropgesteld dat gemaakte kosten in een bestuurlijke voorprocedure in beginsel voor rekening van de betrokkene komen, ziet de Raad te dezen geen grond voor het oordeel dat de primaire besluitvorming dermate ernstige gebreken heeft vertoond dat moet worden vastgesteld dat gedaagde tegen beter weten in een onrechtmatig besluit heeft genomen. Appellante heeft in haar beroepschrift verder verzocht om integrale vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. De Raad overweegt dienaangaande dat, zoals hij al vaker heeft overwogen, uit het limitatieve en forfaitaire karakter van de - exclusieve - regeling van proceskostenveroordeling zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht volgt, dat voor een aanvullende vergoeding van kosten van rechtsbijstand op grond van artikel 8:73 van de Awb geen plaats is. Appellantes verzoek om integrale vergoeding van de door haar in onderhavige procedure gemaakte proceskosten dient dan ook te worden afgewezen. De Raad acht een afwijzing eens te meer gerechtvaardigd nu appellante zonder aanvaardbare reden pas in hoger beroep concrete gegevens over individuele werknemers heeft aangedragen.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het inleidende beroep in zoverre gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit voorzover dit betrekking heeft op de handhaving van de correctienota's ten aanzien van [naam werknemer 2] en [naam werknemer 3];
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde recht van € 306,30 (f 675,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. S.K. Welbedacht als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2003.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.