ECLI:NL:CRVB:2003:AN7527
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- K. Zeilemaker
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke beoordeling
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen een negatieve beoordeling door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. De beoordeling, die op 17 februari 1998 was vastgesteld, gaf aan dat appellant onder het niveau functioneerde waarop hij was aangesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2003, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. V.M. Weski, en gedaagde door mr. K.I. Siem. De Raad concludeert dat de beoordeling van appellant, ondanks zijn bezwaren, voldoende onderbouwd is met concrete feiten en omstandigheden. De Raad wijst erop dat de beoordeling niet alleen door de directe leidinggevende is opgesteld, maar ook door andere leidinggevenden is goedgekeurd, wat de objectiviteit van de beoordeling versterkt.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de lange duur van de procedure een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met zich meebracht. De Raad stelt vast dat de procedure meer dan vijf jaar heeft geduurd, waarvan een aanzienlijk deel voor rekening van gedaagde komt. De Raad erkent dat deze lange duur appellant in een onzekere positie heeft gebracht, maar besluit dat er geen gevolgen aan deze schending verbonden hoeven te worden voor de geldigheid van de beoordeling. Appellant kan zich wenden tot de burgerlijke rechter voor eventuele schadevergoeding.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.