ECLI:NL:CRVB:2003:AM3309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/723 WVG + 03/3299 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van adequaatheid en kosten van vervoersvoorzieningen voor gehandicapte kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een auto in bruikleen voor de gehandicapte Sharisse, geboren in november 1994. De ouders van Sharisse, appellanten, hadden bij de gemeente Borculo een aanvraag ingediend op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De gemeente had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat er goedkopere en adequate vervoersvoorzieningen beschikbaar waren, zoals vervoer per rolstoeltaxi en het gebruik van eerder verstrekte hulpmiddelen zoals een buggy.

De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de GGD Regio Achterhoek en de GGD Regio Twente zwaar laten wegen. Beide instanties concludeerden dat Sharisse, ondanks haar beperkingen, in staat was om gebruik te maken van collectief vervoer en dat de gevraagde auto in bruikleen niet noodzakelijk was. De rechtbank Zutphen had eerder de afwijzing van de aanvraag door de gemeente bevestigd, en de Raad heeft deze uitspraak in hoger beroep onderschreven.

De Raad oordeelde dat de ouders van Sharisse niet voldoende hadden aangetoond dat de goedkopere vervoersvoorzieningen niet adequaat waren. De Raad benadrukte dat de Wvg enkel aanspraak geeft op de goedkoopste adequate voorziening en dat de ouders niet konden aantonen dat de situatie van Sharisse zodanig was dat alleen een auto in bruikleen een oplossing bood. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees op het belang van het maken van keuzes binnen de beschikbare voorzieningen.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen onder de Wvg, waarbij de nadruk ligt op de beschikbaarheid van alternatieve, goedkopere oplossingen voor gehandicapten.

Uitspraak

02/723 WVG
03/3299 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant 1] en [appellant 2], wonende te [woonplaats], appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Borculo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Gedaagde heeft bij besluit van 15 februari 2000 afwijzend beslist op de aanvraag van appellanten om hen ten behoeve van hun dochter Sharisse, geboren in november 1994, op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een vervoersvoorziening toe te kennen in de vorm van een auto in bruikleen. Daarbij heeft gedaagde het standpunt ingenomen dat voor Sharisse goedkopere adequate voorzieningen mogelijk zijn, zoals vervoer per rolstoeldeeltaxi danwel gebruikmaking van de eerder verstrekte speciale wandelwagen (buggy) en een aanvullende financiële tegemoetkoming voor vervoer per taxi (of per auto van derden).
Bij op 2 november 2000 verzonden besluit heeft gedaagde het tegen voormeld besluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraak van 21 december 2001 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellanten zijn van die uitspraak in hoger beroep gekomen op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, geadstrueerd middels verklaringen van de behandelend kinderneuroloog prof. dr. J.J. Rotteveel d.d. 19 augustus 2002 (die zich over gedaagdes standpunt niet uitlaat) en van de behandelend revalidatiearts
M.C. van Groningen d.d. 18 september 2002 (o.m. inhoudend dat Sharisse zich - motorisch gezien - vrij goed redt en gebaat is bij eert adequate stoelzitting).
Gedaagde heeft bij verweerschrift, respectievelijk schrijven van 4 juni 2003 gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 2 juli 2003. Partijen zijn, zoals tevoren door hen aangekondigd, niet verschenen.
II. MOTIVERING
Gelet op de inhoud van de gedingstukken, daaronder begrepen het procesverbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank, legt de Raad aan zijn oordeelsvorming ten grondslag de in de aangevallen uitspraak vermelden feiten, regelgeving en standpunten van partijen in eerste aanleg (waarbij appellanten zijn aangeduid als eisers en gedaagde als verweerder).
Daarvan wordt hier weergegeven:
" In het verleden zijn door verweerder ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ten behoeve van Sharisse een autostoeltje alsmede een buggy verstrekt. Tevens is een leefkilometervergoeding toegekend, en is onlangs ten behoeve van het vervoer over kleine afstanden een driewielfiets verstrekt. Voor het onderhouden van sociale contacten en het ondernemen van gezinsactiviteiten hebben eisers op 17 augustus 1999 bij verweerder in het kader van de Wvg een aanvraag ingediend om verstrekking van een bruikleenauto. Met oog op de beoor-deling van die aanvraag heeft verweerder advies gevraagd aan de GGD Regio Achterhoek Een aan deze dienst verbonden arts is op basis van een door hem ingesteld onderzoek tot de conclusie gekomen dat Sharisse geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar dat zij m staat is om, gezeten in een rolstoel, gebruik te maken van het collectieve vervoer ter plaatse, de Mobimax. Gelet op dit advies heeft verweerder bij besluit van 15 februari 2000 de gevraagde voorziening afgewezen. Daartegen hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. De gemeente-lijke bezwaarcommissie haft gemeend over te weinig gegevens te beschikken om eer oordal te kunnen geven en heeft geadviseerd eer second opinion te laten plaatsvinden. Verweerder heeft vervolgens advies gevraagd aan de GGD Regio Twente. Een aan deze dienst vetbonden arts is op basis van het door hem verrichte onderzoek tot de conclusie gekomen dat Sharisse in staat kan worden geacht onder begeleiding te reizen per individuele taxi, indien zij beschikt over een stoelverhoger met gordelgeleiding. In beroep hebben eisers aangevoerd dat zij voor het vervoer van Sharisse zijn aangewezen op een bruikleenauto, gelet op de bij Sharisse bestaande complexe problematiek waaronder het snel vermoeid raken, haar epileptisch activiteit en gedrag.
Blijkens de Verordering voorzieningen gehandicapten 1998 van de gemeente Borculo kan een gehandicapte voor een bruikleenauto in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer onmogelijk maken. Een bruikleenauto wordt, ter beoordeling van burgemeester en wethouders, alleen verstrekt wanneer de overige op grond van de verordening te
verstrekken vervoersvoorzieningen niet als de meeste adequate/goedkoopste voorzieningen kunnen worden aangemerkt.
Eisers hebben ter ondersteuning van hun standpunt gewezen op het feit dat gezien het rapport van het Regionaal Indicatie Orgaan van 11 december 1998 een voorziening, welke het zitten van Sharisse optimaal ondersteunt, is geïndiceerd en dat op die grond in het verleden ook een autostoeltje is verstrekt door verweerder. Het als second opinion uitgebrachte advies van de GGD Twente dat vervoer per taxi adequaat is te achten indien een stoelverhoger met gordelgeleiding wordt gebruikt, getuigt naar het oordeel van eisers van onvoldoende kennis van de problematiek van Sharisse.".
De aanwezige medische en andere gegeven in aanmerking genomen, voegt de Raad daar aan toe dat Sharisse ten tijde in geding:
- in staat was circa 800 meter, zij het onstabiel en onder begeleiding, te lopen;
- per wandelwagen of driewielfiets mee kon met (~)uitstapjes in en nabij haar
woonplaats, onder meer naar haar vier grootouders;
- zonder begeleiding per taxibus) in een (ANWB) autostoeltje werd vervoerd naar een
instelling in Enschede (de Cirkelboog en nadien het Roessingh), waar zij overdag
verbleef.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is bij de aangevallen uitspraak onder meer overwogen:
" De rechtbank ziet echter geen reden genoemd advies van GGD Twente voor onjuist te houden. In dit verband is van belang dat voor het gebruik van een stoelverhoger in de taxi door de GGD als voorwaarde wordt gesteld dat sprake is van begeleiding. Reeds gelet op de leeftijd van Sharisse zal van begeleiding door (een van) de ouders naar het oordeel van de rechtbank steeds sprake (moeten) zijn. Noch in het feit dat Sharisse in de auto vanwege vermoeidheid snel in slaap valt en alsdan als het ware 'hangt' in de gordel, noch in haar mogelijk problematisch gedrag, ziet de rechtbank omstandigheden welke niet door begeleiding van de ouders op adequate wijze m een taxi zouden kunnen worden ondervangen. Van andere redenen waarom vervoer per taxi niet van Sharisse dan wel van de ouders zou kunnen worden gevergd, is de rechtbank evenmin gebleken. Hetgeen de behandelaars van Sharisse, kinderpsycholoog dus. Van der Pijll in haar brief van 26 oktober 1999, en kinderneuroloog Rotteveel, in zijn brief van 23 maart 2000, als hun opvatting te kennen hebben geven, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een andersluidend oordeel op dit punt. De rechtbank wijst er tevens op dat een vervoersvoorziening als hier aan de orde bedoeld is voor het in een aanvaardbare mate kunnen deelnemen aan het leven van alledag binnen het naaste woon- en leefmilieu. Derhalve kan voor de beoordeling niet maatgevend zijn de situatie tijdens een verplaatsing over langere afstanden. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat het ter beschikking hebben van een eigen auto voordelen biedt ten opzichte van vervoer per taxi, kan in het kader van de toepassing van de Wvg in redelijkheid worden gevergd dat op dat vlak waar nodig keuzes worden gemaakt. De rechtbank neemt daarbij tevens in ogenschouw dat het gezin ten behoeve van Sharisse tevens beschikt over een buggy en een driewielfiets, waarmee in de directe woon- en leefomgeving uitstapjes kunnen, en ook feitelijk worden gemaakt.".
In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank terecht de visie van gedaagde heeft onderschreven dat er voor Sharisse andere - adequate en tevens goedkopere - vervoersvoorzieningen voorhanden zijn dan de gevraagde verstrekking van een auto in bruikleen.
Blijvend binnen het van toepassing zijnde toetsingskader bij en krachtens de Wvg, heeft de Raad in hetgeen in hoger beroep - goeddeels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd, geen grond gevonden om de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden.
Ook de Raad is niet gebleken dat Sharisse, bezien naar objectief medische maatstaf als vereist bij de toepassing van de Wwg, ten tijde in geding niet in staat was zich in haar directe leefomgeving te (doen) verplaatsen per wandelwagen, driewielfiets en - onder begeleiding - per individuele taxi, met gebruikmaking van een stoelverhoger met gordelgeleiding. Bovendien kon zij - desgewenst - ook per rolstoeltaxi worden vervoerd. Dat zij, naar voormelde maatstaf beschouwd, bij uitsluiting op vervoer per bruikleenauto zou zijn aangewezen, is niet gebleken.
De Raad heeft in dit verband bijzonder gewicht gehecht aan de onderzoeksbevindingen van de GGD Regio Achterhoek en de GGD Regio Twente. Het door die instanties verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies zijn tot stand gekomen met inachtneming van de krachtens de Wvg geldende criteria. Aan de hand van die bevindin-gen is in beide rapporten geconcludeerd dat in het onderhavige geval cm goedkopere adequate voorziening dan een bruikleenauto medisch gesproken mogelijk is.
Het vorengaande mede in aanmerking genomen, ziet de Raad in de door appellanten in hoger beroep ingezonden - globale - adhesieverklaringen van de onder I vermelde behandelende artsen geen aanknopingspunt om anders te oordelen. Zulks te minder nu daarin voorbij wordt gegaan aan het voor dit geding relevante criterium dat in het kader van de hier van toepassing zijnde bepalingen bij en krachtens de Wvg slechts aanspraak bestaat op de goedkoopst adequate voorziening die, naar objectief medisch maatstaf beschouwd, mogelijk is.
Naar aanleiding van het door appellanten in bezwaar gehouden pleidooi om "met voorbijgaan aan de regels het bredere belang van het gezin te laten prevaleren", merkt de Raad op dat vervoersvoorzieningen krachtens de Wwg op grond van die wet enkel kunnen worden toegekend aan in de betreffende gemeente woonachtige - individuele - gehandicapten en strekken tot (niet méér dan) het doen verminderen van hun
mobiliteitsbeperkingen in de directe leefomgeving. Daarbij kan de rechter, anders dan destijds onder de vigeur van het voonnalige -royalere- voorzieningenstelsel van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, bij zijn toetsing niet treden in de vraag of geheel of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de redelijkheid, bedoeld in artikel 57, zevende lid (oud) van die wet
Uit het vorengaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordelmg op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter, mr. R.M. van Male en prof. mr. W.M. Levelt-Overmars als leden, in tegenwoordigheid van S.van der Zee als griffier, en uitgesproken op 13 augustus 2003.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) S. van der Zee.
JK138