ECLI:NL:CRVB:2003:AM3275
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van besluiten inzake blijvende gehele weigering van WW-uitkering, terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering en opleggen van een boete
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een blijvende gehele weigering van een WW-uitkering, de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en het opleggen van een boete aan appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan. De appellant, die sinds 8 juli 1996 een loongerelateerde uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, kreeg in 1999 te maken met een weigering van zijn uitkering omdat hij volgens het Uwv passende arbeid had geweigerd. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 2.078,85 en een boete van € 136,13. De Raad heeft vastgesteld dat de besluiten van het Uwv niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berustten. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had aangetoond dat appellant werkloos was gebleven door eigen toedoen en dat de kans op werk bij een specifiek bedrijf niet goed kon worden beoordeeld. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,-- in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden bij het opleggen van maatregelen en terugvorderingen onder de WW.