ECLI:NL:CRVB:2003:AM0341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- A.B.J. van der Ham
- H.C. Cusell
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toelaatbaarheid van een vergeten tape voor premievaststelling in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2003, staat de vraag centraal of een vergeten vierde tape, die van belang is voor de premievaststelling over 1995, alsnog kan worden meegenomen zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de rechtszekerheid. De appellante, een B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de tape terecht mocht worden meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen.
De appellante heeft betoogd dat zij gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), al in 1996 op de omissie van het niet meenemen van de tape heeft gewezen. Zij stelt dat gedaagde jarenlang passief is gebleven en daardoor het vertrouwen heeft gewekt dat de premieheffing zou uitblijven. Gedaagde heeft echter in verweer gesteld dat de premievaststelling correct is uitgevoerd en dat er geen bindende toezeggingen zijn gedaan die het afzien van de premieheffing rechtvaardigen.
De Raad heeft geconcludeerd dat de aanvankelijke passiviteit van gedaagde niet kan worden aangemerkt als een bijzonder schrijnend geval dat de toets aan het zorgvuldigheidsbeginsel niet zou kunnen doorstaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat gedaagde bindende uitlatingen heeft gedaan die zouden kunnen leiden tot het afzien van de aanvullende premieheffing. De uitspraak van de rechtbank is derhalve bevestigd, en er is geen aanleiding om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.