[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het Dagelijks Bestuur van het waterschap [regio], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 november 2001, nr. Awb 01/118, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 augustus 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. F.A.C. Klaassen verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.C. Vercammen, werkzaam bij Leeuwendaal Advies B.V. en F.C.M. de Vries werkzaam bij het waterschap [regio].
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is als tractorchauffeur in dienst van het waterschap [regio]. De beschrijving van appellants functie is op
30 maart 2000 vastgesteld. Bij besluit van 8 juni 2000 heeft gedaagde de functie van appellant met toepassing van het Leeuwendaal Algemeen Functiewaarderingssysteem, variant waterschap [regio] (het functiewaarderingssysteem), gewaardeerd. Dit heeft geleid tot indeling in hoofdgroep II en toekenning van in totaal 9 punten voor de score op vijf gezichtspunten, hetgeen overeenkomt met een indeling in salarisschaal 4. Daarbij is voor het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde 2 punten toegekend.
1.2. Het besluit van 8 juni 2000 is na bezwaar bij het bestreden besluit van 11 januari 2001 gehandhaafd. Het beroep tegen laatstbedoeld besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de beschrijving van zijn functie, wat betreft de functie-inhoud, overeenkomt met de beschrijving van de functie machinist HGM. In de ongelijkheid van de twee functies, die slechts bestaat uit het werken met verschillende machines, is naar de mening van appellant geen rechtvaardiging te vinden voor de indeling van zijn functie in een lagere functieschaal dan de functie van machinist HGM. Appellant is dan ook van mening dat, nu de functie van machinist HGM na bezwaar van de betrokkene is opgewaardeerd door aan het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde een score van 3 punten toe te kennen, het in de rede had gelegen dat gedaagde bij zijn functie eveneens tot een hogere waardering van dit gezichtspunt zou komen, wat zou resulteren in een indeling in salarisschaal 5. Appellant heeft daarbij opgemerkt dat gedaagde hem heeft opgedragen een cursus hydraulische graafmachines te volgen en dat hij in geval van ziekte de machinist HGM vervangt.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
3.2. Uit de toelichting op het functiewaarderingsysteem blijkt dat tijdelijke vervanging van andere functies, incidentele afwijkende taken, tijdelijke bijdragen aan project- of werkgroepen en dergelijke niet in de functiewaardering betrokken worden. De functiewaardering richt zich uitsluitend op de structurele functie-inhoud. Nu appellant de machinist HGM slechts incidenteel vervangt, heeft gedaagde deze vervanging bij de waardering van appellants functie terecht buiten beschouwing gelaten.
3.3. Volgens het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt, voor zover hier van belang, voor het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde een score van 3 punten toegekend als de functie bijzondere aanvullende kennis en kunde vereist gezien de grote breedte van het kennisgebied, waarbij niet alle kennisgebieden door één opleiding op het hoofdgroepniveau worden afgedekt en/of de functie niet aansluit bij de bij de hoofdgroep passende beroeps- of algemene vorming. Voor een toekenning van 2 punten is vereist dat aanvullende cursussen en/of het opdoen van kunde nodig zijn om enkele kennisgebieden en/of vaardigheden te beheersen welke niet (volledig) door de opleiding of het hoofdgroepniveau worden gedekt.
3.4. De in dit geval toegekende score van 2 punten berust op de overweging dat voor de functie van appellant aanvullende kennis en kunde is vereist voor de bediening van tractoren en diverse hulpstukken. Daarnaast is enige kennis vereist van enkele verordeningen van het waterschap en over het gebruik van chemische middelen. De vereiste kennis en kunde wordt niet volledig gedekt door de vaktechnische opleiding op het hoofdgroepniveau, welke ligt op VBO-niveau. De aanvullende kennis en kunde is echter beperkt en kan, aldus gedaagde, door middel van een korte cursus of instructie worden verworven.
3.5. Voor de Raad is niet aannemelijk geworden dat de voor appellants functie vereiste aanvullende kennis en kunde daarmee is onderschat. De Raad acht daarbij van betekenis dat appellant ter zitting heeft erkend dat hij voor een normaal goede functievervulling slechts een enkele cursus heeft moeten volgen en dat de door gedaagde opgedragen cursus hydraulische graafmachines slechts een driedaagse interne cursus was om het materiaal te kunnen verplaatsen.
3.6. Aan de functie machinist HGM is in bezwaar alsnog een score van 3 punten voor het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde toegekend wegens het niet aansluiten van de functie bij de bij de hoofdgroep passende beroeps- of algemene vorming. Gedaagde heeft hierbij aangegeven dat bij de functie van machinist HGM een grotere precisie bij de uitvoering van de werkzaamheden is vereist en dat meer opleiding en ervaring nodig is dan voor de functie van appellant. Daarmee is naar het oordeel van de Raad, mede gelet op het onder 3.5. overwogene, het verschil in waardering tussen appellants functie en de functie machinist HGM voldoende verklaard. De Raad acht de toekenning van 2 punten voor het gezichtspunt aanvullende kennis en kunde aan de functie van appellant dan ook niet onhoudbaar.
4. Gelet hierop moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Nu de Raad geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt als volgt beslist.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2003.