ECLI:NL:CRVB:2003:AL7471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5328 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van ontslagbesluit door rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen een ontslagbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.G. Castermans, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 24 augustus 2001. Gedaagde, het College van bestuur van de [naam universiteit], heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th.A. Velo. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2003.

De achtergrond van de zaak betreft een besluit van gedaagde van 28 september 1999, waarbij appellant met ingang van 1 januari 2000 eervol ontslag op andere gronden is verleend. Na bezwaar heeft gedaagde op 9 maart 2000 de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en bij een aanvullend besluit op 17 maart 2000 bepaald dat het ontslag op 1 april 2000 ingaat. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2000 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 17 maart 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad stelt vast dat het aan het primaire besluit verbonden rechtsgevolg, namelijk het einde van het ambtelijk dienstverband van appellant, niet meer kon intreden. Gedaagde had nagelaten een nieuwe ingangsdatum te geven, waardoor de beslissing tot handhaving van het ontslag niet voldoende was om het beoogde rechtsgevolg te laten intreden. De Raad concludeert dat de rechtbank het beroep had moeten ontvangen en inhoudelijk had moeten behandelen.

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak en wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2003.

Uitspraak

01/5328 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van bestuur van de [naam universiteit], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank [arrondissement] van 24 augustus 2001, nr. AW 00/895-BOS, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 augustus 2003, waar namens appellant is verschenen mr. A.G. Castermans, advocaat te 's-Gravenhage. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th.A. Velo, advocaat te Utrecht.
II. MOTIVERING
1.1. Bij besluit van 28 september 1999 heeft gedaagde met toepassing van artikel 12.8 van de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO) aan appellant met ingang van 1 januari 2000 eervol ontslag op andere gronden verleend. Nadat hiertegen bezwaar is gemaakt, heeft gedaagde bij brief van 22 december 1999, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 12.7, derde lid, van de CAO, medegedeeld dat het ontslag niet eerder zal ingaan dan een week nadat de beslissing op bezwaar is genomen.
1.2. Vervolgens heeft gedaagde bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2000 de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. In aanvulling hierop heeft gedaagde bij besluit van 17 maart 2000 met verwijzing naar het besluit van 22 december 1999 bepaald dat het aan appellant verleende ontslag zal ingaan op 1 april 2000.
1.3. Bij beroepschrift van 20 april 2000, bij de rechtbank ingekomen op 25 april 2000, heeft appellant zowel tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2000 als tegen de aanvulling hierop van 17 maart 2000 beroep ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 maart 2000 bij uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gedateerd 14 juni 2000, niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het tegen die uitspraak gedane verzet is op 24 januari 2001 door de rechtbank ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ook het beroep tegen het besluit van
17 maart 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
3. De Raad stelt vast dat de rechtbank het tegen het besluit van 17 maart 2000 ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft geacht omdat dit besluit naar haar oordeel uitsluitend een zelfstandig rechtsgevolg heeft voorzover het ziet op de nieuwe ontslagdatum en het beroep niet daartegen is gericht, maar louter betrekking heeft op het ontslag ten gronde.
4. Deze benadering kan de Raad niet volgen. Hij neemt hierbij allereerst in aanmerking dat het aan het primaire besluit verbonden rechtsgevolg, te weten het einde van het ambtelijk dienstverband van appellant, niet meer kon intreden aangezien inmiddels - hangende de bezwaarschriftprocedure - de in het primaire besluit genoemde ingangsdatum voor het ontslag, te weten 1 januari 2000, als gevolg van het besluit van 22 december 1999 was komen te vervallen. Laatstgenoemd besluit is door appellant niet bestreden - het was ook met het oog op zijn belangen genomen - en geldt derhalve in rechte als een gegeven. Dit maakt dat in bezwaar, bij een bevestigend antwoord op de vraag of het ontslag gehandhaafd moest worden, een nieuwe ingangsdatum aan het ontslag diende te worden verbonden.
5. Vervolgens stelt de Raad vast dat gedaagde zich bij de ongegrondverklaring van het bezwaar op 9 maart 2000 heeft beperkt tot de beslissing dat het aan appellant verleende ontslag in stand blijft. Aangezien gedaagde daarbij heeft nagelaten een (nieuwe) ingangsdatum te geven, was deze beslissing tot handhaving van het primaire besluit op zichzelf niet voldoende om het daarmee beoogde rechtsgevolg alsnog te doen intreden. Gedaagde had dan ook nog niet - zoals artikel 7:11 van de Awb vereist - dat besluit in volle omvang heroverwogen. Van een voltooide besluitvorming in bezwaar was eerst sprake nadat gedaagde bij het besluit van 17 maart 2000 had beslist dat het ontslag op 1 april 2000 zou ingaan.
6. Het vorenoverwogene brengt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 17 maart 2000 ten onrechte op de onder 3. aangegeven grond niet-ontvankelijk heeft geacht. Nu ook niet anderszins is gebleken van feiten of omstandigheden die tot niet-ontvankelijkverklaring leiden, had de rechtbank het beroep moeten ontvangen en de grieven van appellant - ook voor zover gericht tegen de handhaving van het ontslag als zodanig - inhoudelijk moeten behandelen. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Raad zal, mede gelet op het ter zitting ingenomen standpunt van partijen, niet zelf op het inleidend beroep beslissen maar dit ter verdere behandeling naar de rechtbank terugwijzen.
7. De Raad acht tot slot termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep ten bedrage van € 644,- voor rechtsbijstand. Derhalve wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak ter verdere behandeling naar de rechtbank terug;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de [naam universiteit];
Bepaalt dat de [naam universiteit] aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 154,29 (voorheen: f 340,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
9.09
Q