E N K E L V O U D I G E K A M E R
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 6 oktober (lees: november) 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. H.J.A.B. Bellemakers, advocaat te Sint Willebrord, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 juli 2003, waar partijen - zoals aangekondigd - niet zijn verschenen.
Appellant heeft bij besluit van 20 februari 2001 het verzoek van gedaagde om bijzondere bijstand in de kosten van de aanschaf van een computer onder verwijzing naar artikel 12a van de Verordening bijzondere bijstand van de gemeente Rucphen (hierna: de Verordening) afgewezen op de grond dat, blijkens de toelichting op dit artikel, bij duurzame gebruiksgoederen sprake dient te zijn van algemeen gebruikelijke goederen die voor het voeren van een huishouding - uitermate - noodzakelijk zijn. Naar het oordeel van appellant valt een computer hier niet onder. Het door gedaagde tegen het besluit van 20 februari 2001 gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 21 juni 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens gedaagde tegen het besluit van 21 juni 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, en beslissingen gegeven inzake proceskosten en griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant het besluit van 21 juni 2001 ondeugdelijk gemotiveerd door de aanvraag te toetsen aan artikel 12a van de Verordening.
Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de in artikel 39, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) neergelegde mogelijkheid voor gemeenten om bijzondere bijstand categoriaal te verlenen zoals nader geregeld in artikel 12a van de Verordening.
De Raad overweegt als volgt.
In artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II van de Abw, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3 van de Abw, en de aanwezige draagkracht. Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Abw kan, in afwijking van artikel 6, onderdeel b, van de Abw, bijzondere bijstand ook aan een persoon, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat behoeft te worden nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn gemaakt, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
Artikel 12 van de Verordening ziet onder meer op bijstandsverlening om niet in de kosten voor algemeen noodzakelijke gebruiksgoederen. Onderdeel 1a van artikel 12a van de Verordening bepaalt met betrekking tot de kosten van deze goederen nader dat bijstand om niet in ieder geval wordt verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen tot een eenmalig bedrag van maximaal f 2.000,-- op het moment dat de aanvrager is gaan voldoen aan de categorie-aanduiding van het tweede lid.
Blijkens de toelichting bij artikel 12a van de Verordening dient bij duurzame gebruiksgoederen sprake te zijn van algemeen gebruikelijke goederen die voor het voeren van een huishouding - uitermate - noodzakelijk zijn. Bij personen levende op een minimumniveau brengt het "plotseling wegvallen" van een of meerdere van deze goederen, een ernstige ontregeling teweeg.
De categorie-aanduiding in artikel 12a, tweede lid, van de Verordening luidt als volgt:
a. de alleenstaande of het gezin dat een zelfstandige huishouding voert, en van wie het inkomen gedurende een periode van tenminste 4 jaren voorafgaand aan de datum van de aanvraag feitelijk niet meer heeft bedragen dan de toepasselijke bijstandsnorm;
b. het werkelijk vermogen dient niet meer te bedragen dan 50% van het op grond van artikel 52 Abw buiten beschouwing te laten vermogen.
Vaststaat dat gedaagde behoort tot de zojuist omschreven categorie. Met appellant is de Raad van oordeel dat kosten van een computer niet behoren tot de in artikel 12a van de Verordening nader bepaalde kosten van het bestaan waarin categoriaal bijstand kan worden verstrekt. Appellant was derhalve niet bevoegd om de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van een computer categoriaal aan gedaagde te verlenen.
Ondanks het vorenstaande is de Raad, zij het op andere dan door de rechtbank in haar uitspraak vermelde gronden, van oordeel dat het besluit van 21 juni 2001 terecht wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vernietigd. Hiertoe overweegt de Raad het volgende.
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 39, tweede lid, van de Abw laat de in die bepaling opgenomen bevoegdheid tot categoriale bijstandsverlening het algemene individualiseringsbeginsel zoals dit is neergelegd in artikel 39, eerste lid, van de Abw onverlet. Beide vormen van bijzondere bijstandsverlening dienen naast en aanvullend op elkaar te worden toegepast (Kamerstukken II, 1996/1997, 24 772, nr. 16, pag. 1). Dit houdt in dat appellant in zijn besluit van 21 juni 2001 tevens had dienen te motiveren waarom naar zijn oordeel bijzondere bijstandsverlening evenmin mogelijk was op grond van artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw. Appellant heeft dit, ten onrechte, nagelaten.
De Raad acht gronden aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 21 juni 2001 in stand te laten. Hij overweegt daartoe het volgende.
Gedaagde heeft op geen enkele wijze met stukken aannemelijk gemaakt dat voor hem een computer noodzakelijk is in verband met de door hem vermelde lichamelijke klachten. Nu de Raad ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat een computer voor gedaagde noodzakelijk is zijn de hier in geding zijnde kosten naar het oordeel van de Raad niet als noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw aan te merken.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,--, wegens verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarin aan appellant opdracht is gegeven om met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de gemeente Rucphen aan de griffier van de Raad.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk.