ECLI:NL:CRVB:2003:AI1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3615 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak in bestuursrechtelijke context

In deze zaak verzocht de verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 mei 2002, waarin zijn bezwaarschrift tegen een besluit van de Minister van Justitie niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De verzoeker stelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was en dat de niet-ontvankelijk verklaring onterecht was. Ter onderbouwing van zijn standpunt overhandigde hij drie medische verklaringen. De Minister van Justitie, aangeduid als gedaagde, reageerde op het verzoekschrift en stelde dat de gronden van verzoeker niet voldeden aan de criteria van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak werd behandeld op de zitting van 3 juli 2003, waar verzoeker in persoon verscheen en gedaagde vertegenwoordigd werd door H.A. Schoon.

De Raad overwoog dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De Raad concludeerde dat de door verzoeker ingediende medische verklaringen geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De Raad wees het verzoek om herziening af, omdat niet was voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gestelde maatstaven. Tevens oordeelde de Raad dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten toe te kennen op basis van artikel 8:75 van de Awb. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 augustus 2003.

Uitspraak

02/3615 AW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 mei 2002, nr. 99/2150 AW (hierna ook: de uitspraak van de Raad).
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij brief van 28 juni 2002 verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens de Minister van Justitie, in die uitspraak en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoekschrift gereageerd.
Verzoeker heeft hierop nog een reactie gegeven en nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 juli 2003, waar verzoeker in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A. Schoon, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
II. MOTIVERING
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. Verzoeker betoogt - kort samengevat - dat zijn bezwaarschrift, gericht tegen gedaagdes besluit van 21 januari 1997 ten onrechte door gedaagde niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken. Verzoeker acht de overschrijding verschoonbaar, zodat de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar ten onrechte door de Raad is geaccepteerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een drietal medische verklaringen overgelegd. Daarnaast heeft verzoeker grieven ingebracht tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van geleden loop- baanschade en immateriële schade. In dat kader heeft verzoeker onder meer gesteld dat de uitspraak van de Raad is gebaseerd op onjuistheden die van doorslaggevend belang zijn en die ertoe leiden dat de Raad zijn uitspraak van 8 mei 2002 dient te herzien.
2.2. Gedaagde stelt in zijn verweerschrift dat de in het verzoek vermelde gronden en argumenten niet voldoen aan de criteria van artikel 8:88 van de Awb, zodat het verzoek slechts voor afwijzing in aanmerking komt.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als in artikel 8:88 van de Awb bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.2. In de door verzoeker overgelegde stukken ziet de Raad geen feit of omstandigheid gelegen als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De door verzoeker ingebrachte medische verklaringen betreffen uitsluitend bevestigingen van verklaringen die reeds deel uitmaakten van het procesdossier dat aan de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht ten grondslag lag.
De door verzoeker met betrekking tot de door hem overgelegde stukken naar voren gebrachte argumenten hebben nagenoeg alle de strekking de juistheid van de uitspraak van de Raad in twijfel te trekken op inhoudelijke gronden en zijn niet aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden in de eerderbedoelde zin.
3.3. Nu niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak, moet het verzoek om herziening worden afgewezen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.W. Loots.