ECLI:NL:CRVB:2003:AI1554

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3609 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van functies binnen de gemeente en de verplichting tot gebruik van een ijkbundel

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van appellant, die als bureauchef werkzaam was bij de gemeente Brunssum. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die zijn beroep tegen de waardering van zijn functie ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichting om een ijkbundel met twintig functies te gebruiken bij de waardering van de functie van appellant. Dit is in strijd met de Regeling organieke-functiewaardering gemeente Brunssum, die voorschrijft dat een toetsingscommissie moet worden ingeschakeld wanneer er negatief wordt geadviseerd over de waardering. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat appellant geen belang had bij deze commissie, aangezien de deskundigen geen deel uitmaakten van de bezwarencommissie. De Raad heeft de eerdere uitspraak vernietigd en bepaald dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in eerste aanleg en hoger beroep zijn vastgesteld op respectievelijk € 644,- en € 681,40. De gemeente Brunssum moet ook het griffierecht van appellant vergoeden, dat in totaal € 256,39 bedraagt.

Uitspraak

01/3609 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 mei 2001, nr. AWB 00/1608 AW I , waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nog diverse stukken aan de Raad toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 juni 2003, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. H. Hartman, werkzaam bij de ABVAKABO FNV, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door T.G.J. Ciszko, werkzaam bij de gemeente Brunssum.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als bureauchef bij de gemeente [gemeentenaam] en werd bezoldigd naar salarisschaal 11. In 1999 heeft een organisatiewijziging plaatsgevonden, waarbij de functies van afdelingshoofd kwamen te vervallen en de bureauchefs meer verantwoordelijkheden kregen. Appellant werd hoofd van de productverantwoordelijke eenheid [naam sector]. Bij besluit van 5 april 2000 is namens gedaagde met toepassing van het gemeentelijk functiewaarderingssysteem [gemeentenaam] (hierna: het functiewaarderingssysteem) de waardering van de door appellant vervulde functie vastgesteld. De functie is in hoofdgroep IV gewaardeerd, met een totaalscore van 15 punten, hetgeen overeenkomt met indeling in salarisschaal 11.
1.2. Het tegen de waardering door appellant gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2000 op het gezichtspunt leidinggeven gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De totaalscore is op 16 punten gesteld, wederom overeenkomende met een indeling in salarisschaal 11.
1.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat appellant had ingesteld tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft in hoger beroep wederom tegen de waardering gerichte grieven van procedurele aard aangevoerd. Voorts heeft appellant zijn bezwaren tegen de waardering van de aspecten functionele vorming, keuzemogelijkheden en contacten gehandhaafd.
Daarbij heeft hij erop gewezen dat nogal wat hoofden van de [naam sector] wel een hogere salarisindeling tengevolge van de functiewaardering hebben gekregen en hij als één van de weinigen niet.
3. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
3.1. Appellant heeft terecht aangevoerd dat de Regeling organieke-functiewaardering gemeente [gemeentenaam] 1991 (hierna: de Regeling) voorschrijft dat gedaagde, wanneer, zoals in dit geval, vanuit het georganiseerd overleg negatief wordt geadviseerd over de voorgenomen waardering, een zogeheten toetsingscommissie inschakelt, alvorens het waarderingsresultaat vast te stellen. Een dergelijke toetsingscommissie dient te bestaan uit drie externe leden die, na een gezamenlijke voordracht uit het georganiseerd overleg door de werkgevers- en werknemersvertegenwoordiging, door gedaagde worden benoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen belang had bij het inschakelen van deze toetsingscommissie, nu deskundigen van de toetsingscommissie deel hadden uitgemaakt van de in bezwaar geraadpleegde bezwarencommissie. De Raad kan dit standpunt van de rechtbank niet delen. In de eerste plaats maakten de deskundigen geen deel uit van de bezwarencommissie, maar zijn twee van hen opgetreden als adviseur. Verder is van belang dat de Regeling nu eenmaal voorziet in een zwaarwegende rol voor de op een specifieke wijze samengestelde toetsingscommissie, waaraan gelet op de waarborgen die dit voor de betrokkene biedt, niet zonder meer mag worden voorbijgegaan.
3.2. Voorts is blijkens de gedingstukken - en ter zitting is dit van de zijde van gedaagde niet ontkend - bij de onderhavige waardering, anders dan artikel 3 van de Regeling voorschrijft, geen gebruikgemaakt van een ijkbundel met twintig functies, die als referentiekader bij het op te stellen waarderingsadvies dient te worden gehanteerd.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Dat besluit dient wegens strijd met de Regeling te worden vernietigd.
3.4. Met het oog op de nadere besluitvorming van gedaagde wil de Raad voorts nog het volgende opmerken. Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat een interne functiewaarderingscommissie eerst de waarderingsscores voor de functies van de afdelingshoofden heeft vastgesteld, waarna vervolgens op basis van die scores graderingsrapporten zijn opgesteld, hetgeen bij drie functies op het aspect leidinggeven tot een aanpassing heeft geleid. Het graderingsrapport, dat als basis heeft gediend voor de waardering van de functie van appellant is geschreven in algemene aan het functie-waarderingssysteem ontleende bewoordingen en is niet toegespitst op de concreet in de functie voorkomende werkzaamheden. In de beslissing op bezwaar is dit gebrek ten aanzien van het aspect contacten hersteld. In dat besluit is verder ten aanzien van de aspecten functionele vorming en keuzemogelijkheden het onderscheid gemotiveerd dat is gemaakt tussen functies die een groot aandeel hebben in mede-vorming en mede-ontwikkeling van het strategisch beleid binnen het vakgebied en functies, waaronder volgens gedaagde die van appellant, die dat grote aandeel niet hebben. Maar daarmee is, naar het oordeel van de Raad, niet het verschil in waardering verklaard dat ten aanzien van deze twee aspecten bestaat tussen appellants functie en de functie van Hoofd van de [naam sector II], op welke functie appellant zich in bezwaar in het bijzonder heeft beroepen.
4. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen acht de Raad termen aanwezig gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot in eerste aanleg op € 644,- wegens verleende rechtsbijstand en in hoger beroep op eveneens € 644,- wegens verleende rechtsbijstand en € 37,40 aan reiskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 30 oktober 2000;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 681,40, te betalen door de gemeente Brunssum;
Bepaalt dat de gemeente Brunssum aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 256,39 (voorheen f 565,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.