01/5337 AW, 01/5338 AW, 02/5432 AW en 02/5433 AW
[appellant 1], wonende te [woonplaats], en
[appellant 2], wonende te [woonplaats], appellanten,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeentenaam], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellanten hebben op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 augustus 2001, nrs. AWB 00/1291 + 00/1292 AW I GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft verweerschriften ingediend.
Appellanten hebben de Raad een afschrift toegezonden van de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluiten van 5 april 2002.
Met betrekking tot deze nadere besluiten hebben partijen op elkaars standpunten gereageerd.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 3 juli 2003, waar appellanten in persoon zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.J.G.M. Heinen, functiewaarderingsdeskundige van CMC-2000 te Horn, en
H.A. Martens, werkzaam bij de gemeente [gemeentenaam].
1.1. Appellanten zijn werkzaam bij de gemeente [gemeentenaam] in de functie van Secretaris Centrale Bezwaar- schriftencommissie (CBC), functienummer 5.2.3, bij het Stafdirectoraat Concern. In deze functie verrichten zij gedurende ongeveer drie dagen per week juridisch-inhoudelijke werkzaamheden, welke hoofdzakelijk bestaan uit het voorbereiden van de hoorzittingen van de CBC, verslaglegging tijdens de hoorzittingen, deelname aan de beraadslagingen van de CBC na afloop van de hoorzittingen en het opstellen van concept-adviezen van de CBC voor gedaagde. Daarnaast verrichten de secretarissen CBC gedurende ongeveer twee dagen per week procedurele werkzaamheden, zoals het opstellen van brieven, het plannen van hoorzittingen en het plegen van (telefonisch) overleg met partijen en/of hun gemachtigden. Voorts zijn de secretarissen CBC belast met juridische controlling, hetgeen inhoudt de terugkoppeling van besluiten op bezwaar van gedaagde en uitspraken van de bestuursrechter naar de betrokken afdelingen binnen de gemeente.
1.2. Bij besluiten van 1 maart 2000 heeft gedaagde appellanten meegedeeld dat de functie van secretaris CBC, met toepassing van de methode functiewaardering gemeente [gemeentenaam] (hierna: de methode), is gewaardeerd in schaal 10a, waarbij als peildatum 1 juli 1995 is gesteld. Daarbij zijn aan de gezichtspunten kennis, zelfstandigheid, contact, leiding geven, uitdrukkingsvaardigheid en afbreukrisico respectievelijk 63, 42, 14, 0, 9 en 11 punten toegekend, totaal 139 punten.
1.3. Naar aanleiding van de door appellanten tegen de besluiten van 1 maart 2000 ingediende bezwaren heeft gedaagde bij de bestreden besluiten van 28 augustus 2000 de waardering voor het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid gewijzigd van
9 punten in 14 punten. Gedaagde heeft de bezwaren van appellanten voor het overige ongegrond verklaard. De gewijzigde totaalscore van 144 punten leidde niet tot indeling in een andere functieschaal.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en gedaagde opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van appellanten met inachtneming van de uitspraak, zulks met bepalingen over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank met betrekking tot het gezichtspunt leiding geven overwogen dat het standpunt van gedaagde, dat geen sprake is van leiding geven omdat functioneel leiding geven geen leiding geven is in de zin van de methode, niet juist is, gelet op de toelichting van de methode bij dit gezichtspunt, de beschrijving van de functie in geschil en die van de door appellanten genoemde functies. De rechtbank heeft de overige grieven van appellanten, welke waren gericht tegen de door gedaagde toegekende scores op de aspecten zelfstandigheid en contact, verworpen.
1.5. Het hoger beroep van appellanten richt zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de door gedaagde gegeven waardering op de gezichtspunten zelfstandigheid en contact.
1.6. Bij de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluiten van 5 april 2002 heeft gedaagde ten aanzien van het gezichtspunt leiding geven wederom geen punten toegekend, waarmee appellanten zich niet kunnen verenigen.
2. De Raad overweegt het volgende.
2.1. De Raad merkt vooreerst op dat hij de nadere besluiten van 5 april 2002 aanmerkt als besluiten in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb juncto artikel 6:24 van die wet zal de Raad in deze gedingen tevens bezien of deze besluiten in rechte stand kunnen houden. Dit betekent dat de Raad in de onderhavige gedingen niet alleen dient te beslissen over de bij de bestreden besluiten van 28 augustus 2000 gegeven waardering voor de gezichtspunten zelfstandigheid en contact, maar tevens een oordeel moet geven over de door gedaagde bij de nadere besluiten van 5 april 2002 gegeven waardering voor het onderdeel leiding geven.
2.2. De Raad stelt daarbij voorop dat de rechterlijke toetsing in gevallen als deze een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
2.3. Bij de bestreden besluiten heeft gedaagde de score voor het gezichtspunt zelfstandigheid gehandhaafd op 42 punten (niveau c2). Appellanten zijn van mening dat een score van 51 punten (niveau c2/3) moet worden toegekend. Tussen partijen bestaat derhalve geen verschil van mening over de door gedaagde gehanteerde horizontale c-lijn; het geschil spitst zich toe op de mate van gebondenheid en de mate van vrijheid die de functiehouder heeft bij het oplossen van de problemen.
2.4. De Raad is van oordeel dat de door gedaagde gekozen waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat het werk van appellanten in grote lijnen wordt bepaald door wet- en regelgeving en uitgebreide jurisprudentie, welke wel steeds om een interpretatie vraagt naar het specifieke onderwerp van bezwaar. De aanpak en uitwerking van concept-adviezen voor de CBC wordt aan de secretaris overgelaten. Bij moeilijkheden bestaat er voor appellanten een terugval-mogelijkheid op de naast hogere leidinggevende, de directeur Stafdirectoraat Concern. Daaraan doet niet af dat appellanten in de praktijk van deze mogelijkheid geen gebruik maken. Daarnaast kunnen appellanten bij inhoudelijke of procedurele problemen in bezwaarzaken terugvallen op de (voorzitter van de) CBC. Hiermee voldoet de functie van secretaris CBC niet aan de criteria uit de verticale kolom 3. Met name kan niet gesproken worden van werk dat slechts is bepaald door een algemene opdracht.
In de omstandigheid dat het aspect zelfstandigheid in de functie stafmedewerker algemeen bestuurlijk juridische zaken op 51 punten is gewaardeerd ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel. De functie van stafmedewerker algemeen bestuurlijk juridische zaken kent blijkens de functiebeschrijving, en de namens gedaagde ter zitting gegeven toelichting daarop, wel een algemene taakopdracht. Bovendien wordt in veel minder strikte juridische kaders gewerkt dan in de functie van secretaris CBC.
2.5. Met betrekking tot het gezichtspunt contact heeft gedaagde een diascore gehanteerd, omdat de aard, de duur en de intensiteit van de contacten divergeert per taakonderdeel. Daarbij heeft gedaagde allocatiepunt a3 (14 punten) als richtinggevend beschouwd.
2.6. De Raad is van oordeel dat ook deze waardering niet op onvoldoende gronden berust. De Raad acht het aannemelijk dat in de functie secretaris CBC veelal sprake is van gerichte contacten, bestaande uit het verstrekken van informatie of het plegen van overleg, en dat in contacten nauwelijks sprake zal zijn van een tegengestelde sfeer, omdat belangen- tegenstellingen zich veelal zullen afspelen tussen de partijen bij het door de CBC te beoordelen geschil. Ten aanzien van de (secretaris van de) CBC bestaat die belangentegenstelling niet. Gedaagde heeft appellanten zeker niet tekort gedaan door de frequentie en duur van de contacten overwegend als veelvuldig (meer dan halve dagtaak) te omschrijven. De Raad acht het voorts niet onbegrijpelijk dat gedaagde de door appellanten bepleite score van 18 punten op het onderdeel contact heeft voorbehouden aan een beperkt aantal leidinggevende functies. Gezien de aard van die functies zullen contacten in vergelijking met de functie secretaris CBC frequenter voorkomen en vaker in een meer tegengestelde sfeer plaatsvinden.
2.7. Bij de ter uitvoering van de aangevallen uitspraak gegeven nadere besluiten van 5 april 2002 heeft gedaagde opnieuw geen punten toegekend op het onderdeel leiding geven. Daarbij heeft gedaagde overwogen dat de secretaris CBC werkinstructies (functionele aanwijzingen) kan geven aan de ondersteunend medewerker CBC ten aanzien van de aan die medewerker opgedragen ondersteunende taken, dat daarbij sprake is van direct toezicht op de werkzaamheden van een overzichtelijke groep, dat er geen verschil is in de geleide functies en dat sprake is van verplicht terugvallen op een naast hogere functionaris alsmede van beroep op een gegeven opdracht.
2.8. De Raad kan deze score niet onhoudbaar achten. Tussen partijen is niet in geschil dat de secretaris CBC niet hiërarchisch leiding geeft, maar wel opdrachten en aanwijzingen kan geven aan de twee part-time ondersteunend medewerkers CBC. Zoals van de zijde van gedaagde ter zitting is toegelicht leidt dat in het raster leiding geven op de horizontale as tot indeling in de 0-lijn, omdat de overige lijnen op die as betrekking hebben op hiërarchisch leiding geven. Bij de beoordeling van de op de verticale as tot uitdrukking gebrachte kwaliteitseisen van het leiding geven is van belang dat de functionele aansturing beperkt is tot één functie, namelijk de ondersteunend medewerker CBC, en dat de secretaris, wanneer de ondersteunend medewerker CBC zijn opdrachten en aanwijzingen niet opvolgt, geen sanctiemiddelen heeft en verplicht moet terugvallen op de naast hogere leidinggevende. Daarom acht de Raad de keuze voor de z-lijn niet onhoudbaar.
Anders dan appellanten acht de Raad de functie van secretaris CBC op het onderdeel leiding geven niet vergelijkbaar met de functie van clusterleider, aangezien in die functie naast het geven van functionele leiding ook functioneringsgesprekken met medewerkers moeten worden gevoerd.
3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten moet worden bevestigd en dat de beroepen, voorzover deze geacht moeten worden te zijn gericht tegen de nadere besluiten van 5 april 2002 ongegrond moeten worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. Derhalve moet als volgt worden beslist.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover in hoger beroep aangevochten;
Verklaart de beroepen voorzover deze geacht moeten worden te zijn gericht tegen de besluiten van 5 april 2002 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2003.