ECLI:NL:CRVB:2003:AI1308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5338 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de opposante tegen een uitspraak van de Raad van 25 maart 2003, waarin haar hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had op 11 september 2002 een uitspraak gedaan, maar de opposante stelde dat zij deze uitspraak niet had ontvangen en dat zij pas na het bekend worden van de uitspraak op 30 oktober 2002 hoger beroep had ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er twijfels bestonden over de vraag of de uitspraak van de rechtbank op de juiste wijze was verzonden. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat het poststuk op regelmatige wijze was aangeboden aan de gemachtigde van de opposante. Hierdoor was er geen sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk hoger beroep, en werd het verzet van de opposante gegrond verklaard. De Raad besloot dat de eerdere uitspraak verviel en dat het onderzoek in de zaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond. De uitspraak werd gedaan op 15 juli 2003 door mr. G.A.J. van den Hurk, met mr. M.C.M. Hamer als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5338 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 25 maart 2003 is het namens opposante op 30 oktober 2002 ingestelde hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 september 2002, reg.nr. 02/164 ABW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposante een verzetschrift ingediend.
De griffier van de rechtbank Leeuwarden heeft desgevraagd het bewijsstuk van aangetekende verzending van de uitspraak ingezonden.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 8 juli 2003 waar opposante - zoals aangekondigd - niet is verschenen. Geopposeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.D. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 25 maart 2003 steunt kort samengevat hierop, dat bij het instellen van het hoger beroep de termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift niet in acht is genomen en dat geen aanknopingspunten zijn gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Blijkens het verzetschrift richt het verzet zich tegen het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Volgens opposante was de uitspraak geheel onbekend en is zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt het volgende.
Vaststaat dat de rechtbank haar uitspraak van 11 september 2002 op diezelfde datum per aangetekende post naar het postbusadres van de toenmalige gemachtigde van opposante heeft verzonden. Daarentegen is niet is komen vast te staan dat, noch is onderzocht of het poststuk door TPG Post op regelmatige wijze aan de indiener van het beroepschrift of een van zijn medewerkers is aangeboden.
Het voorgaande, daarbij in aanmerking genomen dat de uitspraak van de rechtbank volgens het hoger beroepschrift op het kantooradres van de gemachtigde ontbrak en die uitspraak pas na telefonisch contact met de rechtbank op 30 oktober 2002 per fax is ontvangen, is de Raad van oordeel dat niet gesteld kan worden dat in redelijkheid geen twijfel bestaat over de vraag of al dan niet sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Van een kennelijk niet-ontvankelijk hoger beroep is derhalve geen sprake.
Gezien het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met artikel 8:55, vijfde lid onder c, van de Awb gegrond te verklaren. Dit brengt, gelet op artikel 8:55, zevende lid, van de Awb, mee dat de uitspraak waartegen verzet is aangetekend vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.M. Hamer.