ECLI:NL:CRVB:2003:AI1281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3625 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op behoud van bezoldiging na langdurig ziekteverlof en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant recht heeft op behoud van 100% bezoldiging na een ziekteverlof van 18 maanden. De appellant, werkzaam bij de gemeente Dordrecht, had zijn bezoldiging na 18 maanden ziekte verminderd zien worden naar 80%. Dit besluit werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht genomen en was het onderwerp van het hoger beroep. De rechtbank Dordrecht had eerder het bezwaar van de appellant tegen deze vermindering ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij recht had op schadevergoeding vanwege de slechte behandeling door de gemeente en dat hij voldeed aan de voorwaarden om zijn bezoldiging te behouden.

Tijdens de zitting op 19 juni 2003 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant in persoon verscheen en de gemeente werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de drie aanhangige beroepen van de appellant terecht gevoegd had behandeld, aangezien deze betrekking hadden op zijn dienstverband en aan elkaar verwante onderwerpen. De Raad concludeerde dat de vermindering van de bezoldiging naar 80% rechtmatig was en dat de appellant geen aanspraak kon maken op schadevergoeding, omdat de gemeente had aangegeven dat zijn verzoek om schadevergoeding vanwege slechte behandeling apart zou worden beoordeeld.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente in stand kon blijven. De Raad wees erop dat het bestuursorgaan de vrijheid heeft om een afzonderlijk besluit te nemen op een verzoek om schadevergoeding, ook tijdens een bezwaarprocedure. De Raad zag geen reden om te oordelen dat de rechtbank onjuist had gehandeld in haar beslissing. De uitspraak werd gedaan op 31 juli 2003.

Uitspraak

01/3625 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 mei 2001, nr. AWB 99/204, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 juni 2003. Aldaar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich laten vertegenwoordigen door mr. M.N. Grootfaam, advocaat te 's-Gravenhage.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Ten tijde van appellants aanstelling als [naam functie] in dienst van gedaagde is appellants bezoldiging na 18 maanden ziekte vanaf 1 april 1998 verminderd naar 80%. Bij het thans bestreden besluit van 18 februari 1999 is appellants bezwaar tegen deze vermindering ongegrond verklaard. In verband met het in bezwaar door appellant gedane verzoek om schadevergoeding, is bij het bestreden besluit aangegeven dat appellant, gelet op de rechtmatigheid van de vermindering naar 80% van de bezoldiging, op grond daarvan geen aanspraak op schadevergoeding heeft. Gedaagde heeft tevens aangegeven dat appellants verzoek om schadevergoeding op grond van een slechte behandeling die appellant van gedaagde stelt te hebben ondervonden, nader (afzonderlijk) zal worden onderzocht en beoordeeld.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft in hoger beroep grieven geuit over de gevoegde behandeling door de rechtbank van dit geding met twee andere door hem aanhangig gemaakte gedingen. Appellant heeft zijn zienswijze gehandhaafd dat hij recht heeft op behoud van 100% bezoldiging, nadat het ziekteverlof 18 maanden had geduurd. Voorts is appellant van oordeel dat hem een schadevergoeding toekomt, inhoudende aanvulling van zijn bezoldiging respectievelijk uitkering in aansluiting op het per
1 oktober 1998 verleende ontslag tot 100% van zijn bezoldiging en een bedrag van f 150.000,-. Appellant heeft daarbij aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek om die schadevergoeding.
2.1. De Raad kan appellants grieven over de gevoegde behandeling door de rechtbank van de drie beroepen van appellant niet delen. De gedingstukken laten zien dat de rechtbank de drie beroepen van appellant op dezelfde datum en hetzelfde tijdstip had geagendeerd. Ter zitting is meegedeeld dat de zaken gevoegd zouden worden behandeld. Nu alle drie de beroepen betrekking hadden op aangelegenheden uit appellants dienstverband bij de gemeente Dordrecht en aan elkaar verwante onderwerpen betroffen, gaf artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank de bevoegdheid ter zitting tot voeging over te gaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat de rechtbank een onjuist gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid.
2.2. Appellant meent dat hij op 1 april 1998 voldeed aan de in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Basisregeling Arbeidsvoorwaarden van de gemeente Dordrecht (hierna: de Basisregeling) genoemde voorwaarde om ook na 18 maanden ziekte 100% van de bezoldiging te blijven behouden. Hij stelt daartoe, mede onder verwijzing naar diverse uitspraken van de Raad, dat zijn ziekte is veroorzaakt door excessieve en abnormale werkomstandigheden.
2.2.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn zienswijze dat hij aan de hiervoor genoemde en in de aangevallen uitspraak weergegeven bepaling van de Basisregeling een aanspraak kan ontlenen op behoud van 100% van de bezoldiging vanaf
1 april 1998. De door appellant aan de jurisprudentie van de Raad ontleende criteria van excessieve en abnormale omstandigheden zijn niet van toepassing, omdat in die uitspraken rechtspositionele bepalingen aan de orde zijn met een andere inhoud dan hetgeen in genoemd artikel van de Basisregeling is neergelegd. Voorzover appellant meent dat excessieve en abnormale omstandigheden op één lijn te stellen zijn met "een ongeval in of door de dienst", kan de Raad hem daarin niet volgen.
2.2.2. Voor een aanvulling op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Basisregeling was derhalve geen plaats. De vermindering van de bezoldiging tot 80% is door gedaagde terecht gehandhaafd.
2.3. Voor zover appellant heeft verzocht om vergoeding van ten gevolge van de vermindering geleden schade, kwam dit verzoek, gezien het vorenstaande, niet voor inwilliging in aanmerking.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft gedaagde appellant een afzonderlijk besluit in het vooruitzicht gesteld op zijn verzoek om schadevergoeding vanwege de slechte behandeling die appellant van gedaagde stelt te hebben ondervonden. Appellant acht dit onjuist, hij meent dat gedaagde reeds bij het bestreden besluit hierop had dienen te beslissen.
2.4.1. De Raad kan appellant hierin niet volgen. De Raad stelt voorop dat het een bestuursorgaan in het algemeen vrij staat om een afzonderlijk besluit te nemen op een verzoek om schadevergoeding. Dit geldt ook indien het verzoek wordt gedaan tijdens een bezwaarprocedure. De Raad ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval tot een ander oordeel te komen. Niet alleen ging het om een andere kwestie dan in bezwaar aanhangig was, maar ook lag, gelet op het grote aantal gedragingen dat appellant als zijns inziens onrechtmatig aan de orde had gesteld, een afzonderlijke behandeling van het verzoek om schadevergoeding door gedaagde veeleer in de rede ten einde het besluit zorgvuldig voor te bereiden.
2.4.2. Nu bij het bestreden besluit niet mede is beslist op het hier bedoelde verzoek om schadevergoeding, heeft de rechtbank zich terecht niet vrij geacht om daarover in de aangevallen uitspraak een oordeel te geven.
3. Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit van 18 februari 1999 en de aangevallen uitspraak in rechte stand kunnen houden. Aangezien de Raad geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.