ECLI:NL:CRVB:2003:AI0653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/5883 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekkingen en verzekeringsplicht in de horeca

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2003, staat de vraag centraal of er sprake is van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen tussen een restaurant en de medewerkers die de verkooppunten bemannen tijdens evenementen. De appellante, een restaurant, is in hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht die eerder had geoordeeld dat de medewerkers als werknemers moesten worden aangemerkt, met bijbehorende verzekeringsplicht. De Raad overweegt dat de feiten en omstandigheden wijzen op een gezagsverhouding, loonbetaling en persoonlijke arbeidsverrichting, wat de conclusie ondersteunt dat er sprake is van een dienstbetrekking. De Raad wijst erop dat het uitblijven van correcties bij een eerdere looncontrole niet kan leiden tot het gerechtvaardigd vertrouwen dat er geen verzekeringsplicht zou bestaan. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hoogte van de premiecorrecties niet meer in geschil is. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden in de beoordeling van dienstbetrekkingen in de horeca.

Uitspraak

00/5883 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante zijn mr. L.M. Geerse en mr. D. Sternfeld, belastingadviseurs bij Pricewaterhouse Coopers N.V., op bij aanvullend beroepschrift van 2 april 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Utrecht onder dagtekening 5 oktober 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft op 14 mei 2001 een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 mei 2003, waar appellante zich niet heeft laten vertegenwoordigen, en waar voor gedaagde is verschenen mr. M.A. Koenders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak waarin appellante is aangeduid als eiseres en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad het volgende:
"Eiseres exploiteert restaurant [naam restaurant] aan de veemarkthallen te [vestigingsplaats]. Directeur enig aandeelhouder is [naam directeur/enig aandeelhouder] (verder: [naam directeur/enig aandeelhouder]). Eiseres beheert voorts het restaurant [naam restaurant II] dat is gelegen onder de hoofdtribune van het voetbal[naam sportcomplex] Galgenwaard eveneens te [vestigingsplaats]. Tijdens de voetbalwedstrijden exploiteert eiseres verkooppunten bij de [naam sportcomplex]vakken. Voor de exploitatie van de verkooppunten heeft eiseres op 27 december 1983 een huurovereenkomst gesloten met de Stichting voor Lichamelijke Oefening gemeente [vestigingsplaats] (verder: de Stichting), destijds eigenares van de verkooppunten.
Op 22 oktober 1996 heeft het Regionaal Interdisciplinair Fraude team te Utrecht (RIF) in het restaurant [naam restaurant II] en de verkooppunten in het voetbal[naam sportcomplex] een controle uitgevoerd. Blijkens het daarvoor opgestelde rapport hebben de verkopers die bij de verkooppunten zijn aangetroffen een vragenlijst ingevuld. Daarnaast zijn [naam directeur/enig aandeelhouder] en de heer [naam administrateur] (verder: [naam administrateur]), administrateur van eiseres en [naam commercieel manager], werkzaam bij [naam sportclub] als commercieel manager als getuigen gehoord, evenals de verkopers [verkoper 1], [verkoper 2], [verkoper 3], [verkoper 4] en [verkoper 5].
Bij besluit van 31 december 1996 heeft verweerder een correctienota opgelegd voor het premiejaar 1991. Tegen dit besluit is namens eiseres op 7 januari 1997 bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van bovenvermeld onderzoek heeft verweerder in samenwerking met de belastingdienst ondernemingen Utrecht, op 4 april 1997 een looncontrole uitgevoerd. Bij het gesprek waren [naam directeur/enig aandeelhouder] en [naam administrateur] aanwezig.
In het rapport van de Belastingdienst van 4 april 1997 is de gang van zaken rond de verkooppunten als volgt beschreven.
In het gehele [naam sportcomplex] bevinden zich 14 verkooppunten waar frisdranken, snoep, koffie en snacks in de vorm van (broodjes) worst en bal gehakt worden verkocht. Naast de bemanning van de verkooppunten lopen in het [naam sportcomplex] tijdens de evenementen drie personen die 's winters worst en 's zomers ijs verkopen. [naam administrateur] maakt per verkooppunt een lijst met de beginvoorraad. Deze lijst ligt in het betreffende verkooppunt. In het verkooppunt is de voorraad dranken aanwezig. De koffie, broodjes en ballen gehakt worden afgehaald bij [naam administrateur], die hiervan aantekening houdt op de lijsten. Indien nodig kan de voorraad worden aangevuld. Na afloop van het evenement worden de lijsten bij [naam administrateur] ingeleverd onder afgifte van het geld. De verkoopprijzen liggen f 0,25 hoger dan de prijzen op de lijsten, met uitzondering van de verkoopprijzen van de worsten die f 0,50 hoger ligt. Eisers bepaalt de verkoopprijzen en de verkopers zijn verplicht de producten van eiseres af te nemen. Op de lijsten komt geen snoep voor. Dit kan door de verkoper direct bij eiseres worden betrokken. De verkoopprijs van het snoep is f 1,25 per stuk.
De medewerkers van de verkooppunten kunnen gratis de wedstrijd [voetbalwedstrijd] bijwonen.
De verkooppunten moeten vanaf anderhalf uur voor de wedstrijd tot een half uur na de wedstrijd geopend zijn. De medewerkers worden door eiseres opgebeld met het verzoek een verkooppunt te bemannen. Volgens [naam directeur/enig aandeelhouder] en [naam administrateur] maakt het niet uit wie uiteindelijk het verkooppunt bemant. Het komt voor dat niet de verkoper zelf, maar familie of vrienden het verkooppunt bemannen.
Op verzoek van de belastingdienst heeft eiseres bij brief van 13 maart 1997 de namen en adressen verstrekt van de personen die laatstelijk verkoopactiviteiten hebben verricht in de [naam sportcomplex]kiosken. Eiseres heeft daarbij vermeld geen van deze personen aan te merken als verantwoordelijke persoon voor een specifiek verkooppunt of een verkooppunt in het algemeen.
Blijkens het huurcontract tussen eiseres en de Stichting schaft de huurder de volledige inventaris van de verkooppunten aan en onderhoudt deze, komen de kosten van de nutsvoorzieningen voor rekening van de huurder, is de huurder verplicht het gehuurde tijdens de wedstrijd geopend te houden, is de huurder verplicht tijdens de openingstijden te zorgen voor de aanwezigheid van voldoende en geschikt personeel voor de bediening van het publiek en mag eiseres alleen met toestemming van de Stichting tot onderverhuur over gaan.
In het looncontrolerapport van 17 april 1997 heeft de looninspecteur, onder verwijzing naar de gegevens uit de rapportage van de belastingdienst, geconcludeerd dat sprake is van een verplichting tot loonbetaling, van een gezagsverhouding tussen eiseres en de personen die de verkooppunten bemannen en van een verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting door deze laatsten. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het verschil tussen in- en verkoopprijs van de verkochte goederen als loon dient te worden aangemaakt en voor wat betreft de verdiensten vanwege het verkochte snoep verwezen naar uitspraak van de Hoge Raad van 24 juli 1995 (BNB 1995/311).
Bij brief van 18 augustus 1997 heeft verweerder de rapportage van de looninspecteur aan eiseres gezonden en het voornemen meegedeeld tot het opleggen van ambtshalve correctienota's over de jaren 1992 tot en met 1996 en het voornemen om vanwege het niet juist of niet volledig voldoen aan de in artikel 10 van de CSV bedoelde verplichting tot het doen van loonopgave, administratieve boeten op te leggen over de jaren 1992 tot en met 1996. Deze boete zal in evenredigheid met het verzuim over de jaren 1992, 1994, 1995 en 1996 worden kwijtgescholden tot op 10% en over het jaar 1993 tot op 20%.
Bij besluiten van 3 oktober 1997 heeft verweerder overeenkomstig het voornemen de correctienota's vastgesteld en bij besluiten van 13 oktober 1997 de aangekondigde boeten opgelegd."
Bij besluit van 31 december 1998 heeft gedaagde appellantes bezwaren tegen de correctienota's van 13 december 1996 en 3 oktober 1997 terzake van de premiejaren 1991 en 1992 tot en met 1996 ongegrond verklaard, met dien verstande dat de hoogte van de correcties overeenkomstig de door appellante met de belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst in neerwaartse zin wordt bijgesteld. Verder zijn bij dat besluit ongegrond verklaard de bezwaren tegen de boetenota's van
13 oktober 1997 over de jaren 1992 tot en met 1996, met dien verstande dat de boetenota's worden aangepast overeenkomstig de premienota's en dat de boetebedragen verder worden gematigd met 50% vanwege de lange afhandelingsduur.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 5 oktober 2000 het namens appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de hoogte van het vastgestelde premieloon geen punt van geschil meer is en geoordeeld dat voldaan is aan alle elementen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde degenen die de verkooppunten bemannen alsmede de ambulante verkopers dan ook terecht aangemerkt als werknemers van appellante en voor hen verzekeringsplicht op grond van de sociale werknemersverzekeringswetten aangenomen.
Namens appellante is in hoger beroep -samengevat- aangevoerd dat de verkopers niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante staan. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat door gedaagde het vertrouwen is gewekt dat ter zake van de verkopers geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Meer subsidiair is bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de premiecorrecties.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat, gelet op de feitelijke omstandigheden waaronder de verkopers hebben gewerkt, voldaan is aan de voorwaarden voor het aannemen van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen, te weten persoonlijke arbeidsverrichting, loonbetaling en de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Voorzover appellante aanvoert dat de verkopers niet verplicht waren om te komen werken, is de Raad van oordeel dat er telkens wanneer de verkopers zich in het [naam sportcomplex] bij [naam administrateur] vervoegden en de werkzaamheden verrichtten, een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht tot stand kwam. De omstandigheid dat een verkoper zich kan laten vervangen door een ander kan naar 's Raads oordeel niet in de weg staan aan het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De vervanging, zo blijkt uit de verklaringen van de verkopers, geschiedt in overleg met appellante, waarbij de vervanger uit een beperkte groep wordt gekozen (mede-verkopers/familieleden).
Verder is de Raad van oordeel dat appellante in de persoon van [naam administrateur] bevoegd en in staat was aanwijzingen te geven. Dat appellante van deze bevoegdheid gebruik zal maken acht de Raad bezien in het licht van de gesloten huurovereenkomst tussen appellante en de Stichting voor Lichamelijke Oefening gemeente [vestigingsplaats] en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor appellante om bijvoorbeeld de verkoopruimten schoon te houden, aannemelijk.
Wat het element loon betreft kan de Raad het verschil tussen de vaste in- en verkoopprijs van de verkochte producten niet anders beschouwen dan als contraprestatie voor het verrichten van arbeid voor appellante.
Voorts overweegt de Raad dat de grief dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel aangezien bij een eerdere looncontrole geen correcties in verband met de verzekeringslicht van de verkopers zijn opgelegd, geen doel treft. Bij de eerdere looncontrole zijn de onderhavige verkopers niet uitdrukkelijk aan de orde geweest, zodat appellante aan het uitblijven van een correctie naar aanleiding van die controle niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat er ten aanzien van de verkopers geen verzekeringspicht zou bestaan.
De Raad merkt tenslotte op dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de hoogte van de bedragen niet meer in geschil is, gelet op de van de kant van appellante ter zitting van de rechtbank gedane mededeling ter zake. De Raad zal dan ook het in hoger beroep meer subsidiaire standpunt met betrekking tot de hoogte van de correcties verder buiten bespreking laten.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G van der Wiel en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van R. E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003.
(get) R.C. Schoemaker
(get) R. E. Lysen