ECLI:NL:CRVB:2003:AI0301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3847 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderscheid in werkgeversbijdrage bij PC-privé regeling voor samenwonende en niet-samenwonende collega's

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, beiden werkzaam bij de politieregio, die samenwonen en een gezamenlijk verzoek hebben ingediend voor een werkgeversbijdrage van f. 800,- in het kader van de PC-privé regeling. Dit verzoek werd afgewezen door de Korpsbeheerder, met als argument dat medewerkers die op één adres wonen slechts één keer in aanmerking komen voor de bijdrage. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en overweegt dat het onderscheid dat gedaagde maakt tussen samenwonende en niet-samenwonende collega's in strijd kan zijn met het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet. De Raad stelt vast dat het beleid van de Korpsbeheerder, dat is gebaseerd op een beperkt budget, een objectief criterium vormt. De keuze om de bijdrage per huishouden te maximaliseren wordt als redelijk beschouwd, omdat medewerkers met één computer thuis hun werkzaamheden kunnen verrichten.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit van de Korpsbeheerder in stand kan blijven, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 16 juli 2003.

Uitspraak

01/3847 AW + 01/3848 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant I] en [appellant II], wonende te [woonplaats], appellanten,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [naam politieregio], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellanten hebben op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juni 2001, nr. AWB 1999/2239, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 4 juni 2003. Partijen zijn niet verschenen.
II. MOTIVERING
1.1. Appellanten, beiden werkzaam bij gedaagdes politieregio en samenwonend, hebben op 23 december 1998 een gezamenlijk verzoek tot gedaagde gericht om in aanmerking te komen voor de werkgeversbijdrage van f. 800,- per persoon in het kader van het PC privé project Politie [naam politieregio]. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 13 januari 1999, welke afwijzing na gemaakt bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 19 oktober 1999. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. Anders dan door gedaagde eerst in verweer in hoger beroep is betoogd kan appellant [appellant II] wel degelijk als belanghebbende bij de afwijzing van het verzoek worden aangemerkt. Nu appellanten een gezamenlijk verzoek hebben ingediend kan niet worden staande gehouden dat de afwijzing van dat verzoek één van beiden - [appellant II] - niet in zijn rechtspositie raakt, uitsluitend omdat hij al eerder voor een werkgeversbijdrage in aanmerking is gebracht.
3. Ingevolge de Regeling stimulering PC-gebruik, met gedeeltelijke fiscale financiering voor medewerkers van de Politie [naam politieregio] in relatie tot de aanschaf van een personal computer en/of computer componenten, komen medewerkers woonachtig op één adres, behoudens een hier niet aan de orde zijnde uitzondering, slechts één maal in aanmerking voor de werkgeversbijdrage van f. 800,-. Gedaagde heeft deze bepaling ten grondslag gelegd aan de afwijzing van het verzoek van appellanten. Appellanten achten die afwijzingsgrond, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen medewerkers die samenwonen met een collega en medewerkers die dat niet doen, in strijd met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, omdat voor dit onderscheid geen objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.1. Dat gedaagde bij de toepassing van de hier aan de orde zijnde secundaire arbeidsvoorwaardenregeling onderscheid maakt tussen zijn medewerkers naar gelang hun woonsituatie staat vast. Het gaat daarbij, gelijk de rechtbank heeft overwogen, om een onderscheid "op welke grond dan ook", dat in artikel 1 van de Grondwet is verboden, tenzij dit wordt gerechtvaardigd door redelijke en objectieve gronden.
4.2. De Regeling stimulering PC-gebruik heeft als doel medewerkers in staat te stellen dan wel te stimuleren een computer aan te schaffen, opdat zij thuis op de computer dezelfde werkzaamheden kunnen verrichten en met dezelfde systemen als op het werk. Dat doel wordt naar de mening van gedaagde het beste gediend door de werkgeversbijdrage per huishouden zo hoog mogelijk te houden. De stimuleringsmaatregel moet voorts worden betaald uit beperkte financiële middelen.
4.3. De Raad stelt vast dat het beperkte budget als zodanig een objectief criterium is. Dat gedaagde binnen dit budget ervoor heeft gekozen de bijdrage per huishouden zo hoog mogelijk te houden, met als gevolg dat medewerkers als appellanten, die op één huisadres wonen, slechts éénmaal voor de werkgeversbijdrage in aanmerking komen, acht de Raad voorts een redelijke keuze in het licht van de doelstelling van de PC privé regeling, aangezien bedoelde medewerkers ook met één computer thuis werkzaamheden ten behoeve van het werk kunnen verrichten. Dat zij dit niet tegelijkertijd kunnen doen maakt dat niet wezenlijk anders, omdat in hun situatie, waarbij frequent thuiswerken geen vereiste is, in redelijkheid kan worden verlangd dat daarover tussen hen afspraken worden gemaakt.
4.4. Gelet op het vorenstaande deelt de Raad de conclusie van de rechtbank dat het bestreden besluit in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2003.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.M. Okyay-Bloem.